«De Belgen zijn zoveel beter», zuchtte criticus Arjen Fortuin in NRC Handelsblad eind januari dit jaar. Zijn liefdesverklaring aan de Vlaamse literatuur betrof vooral nieuw werk van de jonge schrijvers Annelies Verbeke en Dimitri Verhulst. Fortuin ziet in deze -«erfgenamen van Louis Paul Boon» eigenzinnige schrijvers die een «eigen» taal hanteren: «Waar Nederlandse schrijvers, net als veel -andere Nederlanders, constant over hun schouder kijken om na te gaan of ze nog voldoende medestanders hebben, gaan de Vlamingen gewoon hun gang.»
Dat Vlaanderen almaar meer zijn eigen gang gaat, blijkt uit enkele kritische stemmen uit het boekenvak. Kris Humbeeck, hoogleraar literatuurwetenschap aan de Universiteit Antwerpen, lijkt in 2004 met zijn opiniestuk Schrijf Vlaamse literatuur, geen Zuid-Nederlandse in De Standaard de aanzet te geven. In een heldere analyse betoogt Humbeeck dat er niet zoiets bestaat als een ondeelbare, algemene Nederlandse literatuur. Dat betekent dat zoiets als bijvoorbeeld een gemeenschappelijke literatuurgeschiedenis problematisch is. Wie Humbeecks argumentatie, met al zijn nuances, wil nalezen, kan terecht in het dit jaar verschenen De tak waarop wij zitten: Berichten uit de boekenbranche. In diezelfde publicatie kan men nalezen hoe Tom Lanoye eveneens noteerde dat de Vlaamse en Nederlandse boekenmarkt uit elkaar aan het drijven zijn. Recent stelde uitgever Harold Polis (Meulenhoff/Manteau) in zijn kritiek op de Taalunie vast dat er een onpeilbare kloof heerst tussen Nederland en Vlaanderen en pleit hij voor meer pragmatiek tussen beide partijen. Ook Geert Joris, de nieuwe directeur van Boek.be, merkte op dat er in het boekenvak een groeiende verwijdering is tussen de taalbroeders.
In Vlaanderen beperkt de discussie over de verhouding tot Nederland zich niet enkel tot het boekenvak. Naar aanleiding van het bezoek van koningin Beatrix dit jaar aan België wees de journalist Piet Piryns op de opmerkelijke verschillen tussen beide naties. Het is slechts een enkel voorbeeld. Opvallend is dat men in Vlaanderen de fundamentele verschillen tussen beide als een pluspunt ziet. Het is, kort gesteld, in de verschillen dat beide partijen (opnieuw) nader tot elkaar kunnen komen.
Deze hele discussie over de verhouding van Vlaanderen tot Nederland past overigens in een breder Europees debat over «nationaliteit» en «identiteit» in het boekenvak, getuige daarvan onder meer het in november verschenen Das Deutsche Buch in der Debatte um nationale Identität und kulturelles Erbe (Wallstein Verlag).
Mag de verhouding tussen Vlaanderen en Nederland vandaag de dag onderwerp zijn van groeiende kritiek, uitgeefster Angèle Manteau – ondertussen reeds 95 jaar – ijverde vanaf de oprichting in 1938 van haar uitgeefhuis voor een nauwe samenwerking met Nederland.
Ze bracht in de loop der jaren verschillende bekende Vlaamse schrijvers op de markt, zoals Hugo Claus, Louis Paul Boon, Johan Daisne, Hubert Lampo, Piet van Aken, Paul Snoek, Ward Ruyslinck en Jos Vandeloo. De nieuwe uitgeverij werd financieel gesteund door de Nederlandse uitgeverij H.P. Leopold, later zou het bedrijf opgaan in het Van Goor-concern.
Angèle Manteau trachtte steeds haar fonds op de Nederlandse markt aan te bieden. Dat probeerde ze bijvoorbeeld met de uitgave van het Vlaams-Nederlands literaire tijdschrift Werk (1939), dat echter door onenigheid tussen Vlamingen en Nederlanders na een jaar al ophield te bestaan. Maar ze bleef zich inspannen om de Nederlandse markt te bespelen, onder meer door samen te werken met gereputeerde Nederlandse vormgevers als J. van Krimpen. Ook daar liep de samenwerking niet van een leien dakje.
Niet alleen via een «Hollandse» vormgeving probeerde Manteau de Nederlandse markt te bewerken: ze nam Nederlandse lectoren in dienst, die bijvoorbeeld alle Zuid-Nederlandse «onzuiverheden» uit de tekst moesten halen. Literaire kwaliteit betekende voor haar onder meer correct Nederlands schrijven. De Nederlanders Bep Eenhoorn en Theo Oegema van der Wal zouden talloze teksten voor haar lezen, beoordelen en redigeren. De bekendste Nederlandse redacteur uit de geschiedenis van uitgeverij Manteau is ongetwijfeld Jeroen Brouwers. Verder opende Manteau een kantoortje in Den Haag, maar dat kende slechts een kort leven. Haar hele uitgeverscarrière zal ze pleiten voor gelijkwaardigheid tussen Vlaamse en Nederlandse uitgeverijen. Het is dan ook de vraag hoe de grand old lady van de Vlaamse uitgeverij anno 2006 aankijkt tegen de relatie tussen beide landen.
Volgt u het reilen en zeilen binnen uitgeverij Manteau nog op de voet?
Angèle Manteau: «Uitgeverij Manteau stuurt me alles wat ze uitgeven, van Pieter Aspe tot Leen Huet. Aspe lees ik niet, maar ik vind wel dat Harold Polis en Wim Verheije goed weten wat ze doen met het Manteaufonds. En nu is er een nieuwe afdeling: Manteau Jeugd. Wat heel wonderlijk is, want ik heb altijd gezegd dat er drie soorten boeken zijn die ik nooit zal uitgeven: kerkboeken, kookboeken en kinderboeken.»
Welke jonge hedendaagse auteurs kunnen u bekoren?
«Bart van Loo’s literaire reisgids Parijs retour vind ik goed. Tom Naegels. Maar degenen die bij andere uitgevers dan Manteau uitgeven, lees ik niet. Ik heb al genoeg aan de productie van Manteau. En daarnaast lees ik veel Engelse boeken.
De Standaard der Letteren wijdt nu al een tijd een pagina aan een jonge schrijver. Maar de manier waarop dat gebeurt, is absoluut niet verkoopbevorderend. Het is zo in het ijle. In boekenbijlagen wordt de Vlaamse literatuur sowieso stiefmoederlijk behandeld. Elk nummer heb je weer de nieuwste Roth en de nieuwste Updike. Wanneer ze een enquête doen, zoals elk jaar, eindejaarslijstjes of vakantielijstjes, dan wordt nooit een Vlaams boek genoemd. Nooit! Het is alsof iedereen, onze politici ook, steeds Engelse boeken meeneemt. Alleen Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, nam onlangs op vakantie een boek van Hubert Lampo mee. Willen politici zo highbrow lijken? En ze nemen dikke pillen mee, wat nu een grote plaag is. Als je geen boek van negenhonderd bladzijden publiceert, tel je niet mee. Ik word er zo moe van… Zoals dat succesboek De schaduw van de wind van de Spanjaard Carlos Ruiz Zafón. Uiterst vermoeiend! En nu wordt gemeld dat de langverwachte roman van Thomas Pynchon negenhonderd bladzijden zal tellen.»
Welke Nederlandse auteurs leest u?
«Dat is het drama: wie leest er in Vlaanderen nog Nederlandse auteurs? Heel weinig. Wederzijds wantrouwen. Als je een Nederlander zou vragen wat er voorhanden is in de Vlaamse literatuur, zou niemand kunnen antwoorden. Op de namen Tom Lanoye en Herman Brusselmans na. Er is toch een steeds dieper wordende kloof! Misschien niet op wetenschappelijk gebied, maar qua literatuur. Het is zielig.»
Geert Joris stelde in ‹Boekblad› van 3 augustus eveneens een kloof tussen Vlaanderen en Nederland vast in verband met het boekenvak. U kunt dat beamen?
«Die cri de coeur van Harold Polis in De Morgen van 15 juni, dát vond ik schitterend. Ik ben het roerend met hem eens: laten we scheiden!»
Zelf ijverde u nochtans vanaf de oprichting van uw uitgeverij in 1938 voor een nauwe samenwerking met Nederland.
«Mijn geval is uitzonderlijk. Walin, Frans sprekend in Brussel. Ik had geen affiniteiten met het Nederlandstalige uitgeefmilieu waarin ik terechtkwam. Ik heb ontzettend veel geleerd tijdens mijn verblijf bij de familie Jan Greshoff in Brussel. Vooral qua taal. Mijn taal was na enkele jaren puur Hollands. Het is de dag van vandaag helaas een beetje aan het verwateren.
Jan was iemand die heel graag sprak, een beetje belerend. In een mooie taal. Aan tafel met zijn twee jongens was er altijd wel een boeiend onderwerp: de joden, Indië… Alles was voor hem een aanleiding tot een betoog. In een heel mooie taal. Ik heb er ontzettend van genoten. Er kwamen daar veel Nederlanders, die er ook bleven logeren. Allemaal genre ‹Jani› Roland Holst. Hij dácht dat hij een aardig mondje Frans sprak. Om iets bij te leren sprak hij dus ook liefst in het Frans met me. Ik heb nooit zo veel Frans gesproken als in die vijf, zes jaar op de Reyerslaan.»
Hoe was het contact met de Nederlandse uitgevers?
«Ik was natuurlijk een vrouw, met mij gingen ze gaarne om. Zowel de oude Meulenhoff als Bob van Kampen, Van Dishoeck en vele anderen. Weet je dat ik in die tijd bij al die uitgevers waar ik vaak kwam ook logeerde? Tegenwoordig is dat ondenkbaar. Veel Nederlanders logeerden ook bij mij op de Nerviërslaan in Brussel: Adriaan van der Veen, Kees Fens, professor Garmt Stuiveling…»
Voelde u toen al een verschil tussen u en uw Nederlandse collega’s, of stelt u dat pas nu vast?
«Ik had veel vrienden daar, maar er was wel iets: ze zijn er zó van overtuigd dat ze de markt domineren! Het is zelfs eens gebeurd… ik had Piet van Aken tijdens de oorlog uitgegeven, en ik zit op een vergadering met Nederlandse uitgevers. Een zekere Van de Velde, geloof ik, van Holkema & Warendorf, sprak over Van Aken. Dat hij die Van Aken toch wel eens moest benaderen voor een contract. Dat zei hij, terwijl ik erbij zat! Hij is trouwens wel op Van Aken afgestapt.
Ik was een vrouw, ze waren niet gewend aan een vrouw in het vak. Ze veronderstelden dat vrouwen niet meetelden. Maar tellen we de dag van vandaag mee? En nu hebben de Vlaamse auteurs veel makkelijker dan vroeger de weg gevonden naar de Nederlandse collega’s. Wat Atlas doet bijvoorbeeld, hoed af. Ze hebben alle goede Vlamingen. De Bezige Bij ook, er was een tijd dat het minder was.»
Wat is dan volgens u het verschil tussen Vlaamse en Nederlandse uitgevers?
«De Vlaamse uitgevers bestonden begin vorige eeuw omzeggens niet. We zijn altijd ‹gemengde bedrijven› geweest. Het waren, toen ik begon, vaak boekverkopers zoals De Nederlandse Boekhandel of de Standaard Uitgeverij. Zij gaven wel eens een boek uit. Maar wanneer iemand als Maurice de Meyer van de Standaard Uitgeverij ’s ochtends op de zaak verscheen, tja… wat was hij dan? Was hij uitgever of boekhandelaar? Wanneer Van Dishoeck ’s ochtends op kantoor verscheen, was hij uitgever en niets anders. Nederlandse uitgevers konden rekenen op een goed georganiseerde boekhandel. Het is in Frankrijk ook zo. In Vlaanderen waren ze drukkers, zoals Lannoo, die voorzichtig aan fondsopbouw deed. Nu niet meer. De Vlaamse uitgeversbedrijven floreren, lijkt me. De financiële drama’s die zich tussen de jaren vijftig en zeventig afspeelden bij Vlaamse uitgevers zijn tegenwoordig ondenkbaar. Maar er zijn zo weinig Vlaamse uitgeverijen…»
U meent dus dat Vlaamse uitgeverijen over een goed fonds beschikken, maar toch niet de concurrentie met Nederland aankunnen?
«Ja! Waar is de vakopleiding in Vlaanderen? Ik pleit er werkelijk al sedert jaren voor. Ik heb zelfs voorgesteld om mensen met subsidie naar de Hollandse opleiding te sturen. Er wordt vaak beroep gedaan op de mensen die deze opleiding volgen.»
Geert Joris maakte bekend dat Boek.be voor een opleiding zou zorgen. Dat moet u toch tevreden stellen?
«Boek.be is toch een ramp! Ik maak het mee sinds 1932. Het is altijd een ramp geweest! Ik wacht af.»
Had u zelf vroeger problemen met wat toen nog de VBVB heette, nu Boek.be?
«Neen, het was een gezellig onderonsje. Dat ze nu niet eens een eigen blad hebben, dat begrijp ik niet. Vroeger wel. En als je het vergelijkt met Boekblad! Zo’n vakopleiding moet zich niet alleen beperken tot uitgeverij en boekhandel, maar zich ook richten op meer leidinggevende functies. Daarom dat volgens mij zo’n opleiding een taak is voor de universiteiten, die overigens almaar meer vakken aanbieden in verband met het boekenvak. Je zou de opleiding moeten verbinden met de opleiding economie. Wij denken altijd onmiddellijk aan literatuur… Een boekhandelaar verkoopt echter meer ándere boeken: woordenboeken, reisgidsen en vroeger catechismussen.»
Een uitgever moet vooral een zakenman zijn volgens u?
«Nou, niet helemaal. Anders wordt het helemaal niets. Je moet een beetje gek zijn. Joris Lannoo was niet gek. André van Halewyck en ik, wij waren goed gek!»
Nederlandse uitgevers zijn niet gek?
«Nederlandse uitgeverijen hebben een hele Engelstalige literatuur binnen handbereik. Met vertalingen kunnen ze drie keer per jaar een mooie aanbieding maken. Elke agent uit New York of Londen die aan de Nederlands sprekende markt denkt, die reist naar Amsterdam. Hij zal nooit denken aan een Antwerpse uitgever. Een Nederlandse uitgeverij overleeft van zijn vertalingen, dat kan bij een Vlaamse uitgever niet. Een enkele keer misschien. Neen, ik beklaag de jonge uitgever: fondsopbouw is heel moeilijk.» * Jan Stuyck is wetenschappelijk medewerker van het Letterenhuis in Antwerpen