Een bladzijde verder laat hij over zijn bedoelingen helemaal geen twijfel meer bestaan met een zelfmedelijdend citaat van John Fante: ‘I was God’s most miserable creature, forced even to torturing myself. Surely on this earth no grief was greater than mine.’ En daarna volgen we ruim vijfhonderd pagina’s lang het leven van Aaron Bachman (let op de initialen!): wanhopige jongeman, ruwe bolster blanke pit, zelfverklaarde loser met neigingen tot destructie, maar altijd bezig over zijn bestaan te reflecteren, zijn afkomst, zijn ambitie en verlangen. Het kan met mij niks worden, dat is de hoofdgedachte van deze streber, mij lukt gewoonweg niks, maar waarom eigenlijk niet? Dit zelfonderzoek stuwt de roman voort en voort. Boogers zet dit verhaal neer binnen een vastomlijnde literaire traditie, die je in de Nederlandstalige literatuur nog zelden tegenkomt en waar ik vaak naar terugverlang. De worsteling om ergens te komen waar je altijd hebt willen zijn. Model: Het lelijke eendje (1841) van Hans Christiaan Andersen. In eerder werk werkt hij met vergelijkbare figuren onder vergelijkbare omstandigheden. Hij probeert stemmen en verlangens van ‘gewone’ mensen te vangen, vormt die om tot een neoromantische en realistische schrijftrant die politieke incorrectheid niet uit de weg gaat en waarbinnen het gaat om grote verlangens naar geluk en zelfontplooiing. Aldus werkt hij al jaren met grote hardnekkigheid aan een volstrekt eigen literaire mythologie.

In deze roman loopt de held zich vast in de omstandigheden. Zijn vader, het is zijn echte vader niet, gaat wegens moord de gevangenis in, zijn moeder kan nauwelijks tegen het leven, zijn familie bestaat uit halve garen, vriendjes zijn losers, weten zich met moeite uit hun milieu los te maken of stikken erin. Redding biedt de vechtsport, kickboksen, dat hier uiteraard metafoor is van de wil om maatschappelijk te overleven. Sla iedereen de ring uit en dan ben je succesvol. Toch? Wil ik hier alles wel over weten? Alles is wat veel, maar Boogers gaf me het bevredigende idee dat ik nu ineens veel meer over de ins en outs van deze kicksportwereld ken. De wereld eromheen, het geloof ervan, de rituelen, daar gaat het om, daarom lees ik romans als deze. Ik bedoel, daarom lees ik romans. Boogers is natuurlijk een onverbeterlijke romanticus die mij illusies probeert aan te praten over het sterrendom in de kickbokserij. Over dromen en verlangens van mannen (en tegenwoordig ook vrouwen) die elkaar langs legale weg de hersens zo snel mogelijk proberen in te slaan. Hun vertrouwelijke praatjes in de kleedkamer, hun verliefdheden, de onderlinge solidariteit. Ik las het gretig. Of ik het echt allemaal geloofde weet ik niet zeker, maar als je literatuur leest om iets te geloven, kun je beter postzegels gaan verzamelen. Boogers laat je ongegeneerd over werelden dromen, kom daar maar eens om. Niet dat ik nu kickbokser wil worden, maar het verlangen naar het Totaal Andere in deze roman, dat Boogers me als een vette kluif voorhield, hield me volledig bij de les. ‘Als je vooruit wilde in de sportschool moest je elkaar helpen. Soms hielp je elkaar door elkaar verrot te slaan. Je moest leren overleven, in de zaal, in de ring tussen de touwen. Deze jongens met hun bezwete koppen zou ik de komende jaren steeds weer zien.’ De wereld als sportschool, zo pepert Boogers het ons in. ‘Ik werd nog driftiger dan ik al was, maar ik leerde ermee omgaan. Ik wist dat er een plek was waar ik mijn woede kon laten gaan.’

Alex Boogers laat je ongegeneerd over werelden dromen, kom daar maar eens om

Bijzonder fraai in deze roman is het gegeven dat de jonge held steeds dwingender tot het besef komt dat hij in feite gewoonweg schrijver is. Als jongen schrijft hij al om de misère van zijn bestaan van zich af te schrijven. Maar hij verstopt zijn talent voor iedereen omdat hij zich ervoor schaamt en het zal vast wel helemaal niks zijn. ‘Laat zien wie je bent’, zegt zijn eerste vriendinnetje tegen hem en dat is tegelijkertijd de kernzin van de roman. Je kunt hier uiteraard een beetje om grinniken, zo onwaarschijnlijk is het, zo sentimenteel ook, maar Boogers kreeg me toch waar hij me hebben wilde. Ja, verdomd, ik begon helemaal met zijn held mee te denken en te vergeten dat ik gewoon een bedachte constructie van woorden, zinnen en mythologieën, plus oedipale onderlagen, bij elkaar zat te lezen. Een roman dus. Boogers kreeg het voor elkaar me als een kind te laten lezen, ik leefde helemaal mee, als een kleuter die naar een poppenkastvoorstelling kijkt. Kijk uit, achter je! Wat kon mij het schelen dat hij de pathetiek en de losersromantiek niet schuwde. Ik kreeg het idee dat juist dit de grote kracht van zijn werk is. Hij lapte allerlei nuffige literaire regels over ingehoudenheid, over kaalslag, over show don’t tell, gewoon aan zijn laars en zette ons een unverfroren emotionele achtbaan voor.

Lachen kun je af en toe ook, zoals in deze dialoog tussen Aaron en ene Christina: ‘“Heb je die gasten ook gepijpt?” vroeg ik haar. “Nee! Nou, twee of zo”, zei ze. “Maar sinds ik jou gepijpt heb doe ik het met niemand meer.”’ En er zijn veel meer bizarre details die dit werk bijzonder maken, te veel om op te noemen. Deze roman emotioneerde me, de vechtscènes zijn fraai, de sociale wanhoop en het zelfmedelijden zijn overtuigend getroffen. De rijken en gelukkigen uit de hogere kringen krijgen het uiteraard stevig voor hun kiezen, dat hoort er allemaal bij. Maar ondertussen is Aaron er wel jaloers op. Over het studentenleven bedenkt hij bijvoorbeeld het volgende: ‘Ik moest er niet aan denken om zo’n studentenleven te leiden. (…) Je dacht dat je vrij was, omdat je kon feesten, zuipen en neuken tot je groen zag en je pik aanvoelde als een Italiaanse worst, maar je leefde in een krot, zonder geld, en ’s ochtends zat je met je bezopen kop in de collegebanken.’

Mooi dwingend proza is dit, waarmee Boogers een volkse toon in zijn werk probeert te creëren die af en toe deed denken aan die van Jan Cremer. Ook qua mentaliteit en brutaliteit van visie en beeldspraak is zijn werk daarmee verwant. Deze roman is een hoogtepunt in zijn oeuvre.


Beeld: Alex Boogers. Mooi dwingend proza (Krijn van Noordwijk)