Na La battaglia volgt een fragment uit een toespraak van Marinetti: Definizione di Futurismo. Niet alleen omdat het een authentieke, luid krakende opname betreft is er geen woord van de toespraak te verstaan. Meer omdat Marinetti zijn manifest voordraagt op dezelfde toon als La battaglia gaat veel verloren. Manoeuvrerend tussen opgewonden gekakel en plechtig georeer houdt hij zijn betoog. En evenals door de explosies in La battaglia lijkt hij ook hier door het vuur van zijn eigen toekomstvisioenen meegesleept te worden.
Het grappige is dat Marinetti met deze voordracht van Definizione di Futurismo ongewild de essentie van de dadaistische klankpoezie laat zien. Niet langer gaat het om de betekenis van woorden, maar om de klank, het ritme en de wijze van voordragen. Wat de mime in het theater is, is de klankpoezie voor de taal.
Hoe je met klank en intonatie een zelfstandige wereld kunt suggereren, bleek tijdens het optreden van Exvoco (EXpanded VOice COmpany) uit Stuttgart. Een trio op leeftijd, dat (onder andere in het Stedelijk Museum) een programma met dadaistische rijmelarij presenteerde. In Verbalizzazione astratta di Signora van Fortunato Depero zette Hanna Aurbacher verschillende typetjes (van verleidelijk, bezorgd tot opgewonden) neer met behulp van een fantasietaaltje, dat zo dicht tegen het Italiaans aanleunde dat een klein meisje in de zaal begon te roepen: ‘Wat zegt ze nou?’
Niet de tekst maar de voordracht staat voorop. Zo oreerde het drietal met grote stelligheid erop los in de lettergedichten (Plakatgedichte) van Raoul Haussmann, de een al eigenwijzer praatjes verkopend dan de ander. In de Letterklankbeelden van Theo van Doesburg lag de nadruk op ritme en beweging - zo suggereerde een van de gedichten een trein die langzaam vaart maakt. Werden bij de meeste gedichten de ‘teksten’ via dia’s geprojecteerd, met name bij de Letterklankbeelden van Van Doesburg kon je goed zien hoeveel aan de fantasie van de uitvoerders wordt overgelaten. Meestal wordt de typografie van de letters op een ‘logische’ manier geinterpreteerd (groter betekent ‘harder’, een streepje betekent ‘verlengen’), maar driekwart van de voordracht ligt open: tempo, toonhoogte, gezongen of gesproken, met bijgeluiden als rochels, gefluister of gepiep enzovoort.
De verklanking van sommige gedichten neigde naar pure muziek. Bijvoorbeeld de Calligrammes van Guillaume Apollinaire, die werden uitgevoerd met geluid op tape, echo-effecten en andere vervormingen van de stem. En aangezien Apollinaire wel degelijk woorden met betekenis gebruikt, gaat het hier vooral om de typografie. Zo bestaat Il pleut uit dunne slierten woorden die uit de lucht vallen, voorgedragen in eveneens dalende lijnen als pijpestelen.
Aan het andere eind van het spectrum bevinden zich de uitgesproken ongein-theaterstukjes. Zoals Marinetti’s Parole in liberta dat is gebaseerd op musique concrete: een typemachine, klappertjespistool, boormachine, hamer, rotjes, transistorradio en non-auditieve middelen als parfum en rook geven een indruk van de futuristische lawaaikunst. Eenzelfde melige humor doet zich voor in Fonetika teatra van Aleksej Chroesjtsjonich dat draait om een theeceremonie waarbij veel radijsjes worden verorberd die, opgespaard in de kaakholten, even later weer even hard worden uitgesproeid.
Het welslagen van deze klankpoezie staat of valt met de voordracht. En hoewel Exvoco met zichtbare ervaring, flair en overgave zich op de gedichten stortte, was het mij allemaal iets te plechtig en bedacht. Hoe nonchalanter hoe hilarischer. Maar toegegeven, de gezwollen aanpak van Exvoco is zonder meer ‘authentiek’ te noemen.