Oeigoeren demonstreren in IstanbuI. De betogingen van ‘Waar is mijn familie?’ worden meestal toegestaan © Ozan Kose / AFP / ANP

De lijnen zijn dood. Duizenden Oeigoeren in Istanbul hebben al zo’n vier jaar geen contact meer met hun familieleden in China. Telefoons worden niet opgenomen, mails en appjes niet beantwoord. Hoe gaat het met ze? Leeft iedereen nog? Zelfs op die basale menselijke vragen krijgen Oeigoeren in de diaspora geen antwoord.

En mocht telefonische verbinding, technisch gesproken, af en toe toch mogelijk zijn, dan zijn velen huiverig om daadwerkelijk te bellen. De Chinese inlichtingendiensten luisteren mee, zo weten ze, en contact met Turkije kan de familie thuis ernstig in de problemen brengen.

De stilte kan diverse oorzaken hebben, maar de meest gevreesde verklaring is een grimmige realiteit: het familielid met wie contact wordt gezocht, zit in een concentratiekamp. Naar schatting ruim een miljoen Oeigoeren uit de Chinese provincie Xinjiang verblijven in interneringskampen. Voor zover het bestaan daarvan door de overheid al wordt toegegeven, wordt er volgens de officiële lezing aan ‘heropvoeding’ gedaan, maar uit getuigenissen doemt een ander beeld op: dat van dwangarbeid, politieke indoctrinatie, marteling, gedwongen sterilisatie en andere vormen van onmenselijke behandeling.

Medine Nazimi (39) heeft de stem van haar vier jaar jongere zuster Mevlude in 2017 voor het laatst gehoord, via de telefoon. Dat was kort voor zij werd opgepakt en in een kamp verdween. In mei 2019 kwam ze vrij, maar een paar weken later werd ze opnieuw gearresteerd, weer omdat ze ‘banden met separatisten’ zou hebben. Medine hoorde het via-via, want contact was er nog altijd niet.

Beide zussen vestigden zich zo’n vijftien jaar geleden in Turkije voor studie. In 2013 keerde Mevlude terug naar haar geboortestad Ghulja, als taaldocent en als mantelzorger voor haar zieke moeder. Die overleed vorig jaar, ook al zo’n belangrijke gebeurtenis waarvan Medine slechts langs omwegen kennis nam. De vader, een broer en het zoontje van Mevlude wonen nog in Ghulja, maar Medine gaat niet door roeien en ruiten om contact te zoeken, bang als ze is hen daarmee in moeilijkheden te brengen.

Met haar probleem werd Medine een van de initiatiefnemers van de campagne ‘Waar is mijn familie?’. Die trad in juli 2020 naar buiten met een persconferentie in Istanbul, de stad die al decennialang het centrum van de Oeigoerse diaspora is.

Turkije is voor Oeigoeren een vanzelfsprekend toevluchtsoord. Net als de bevolking van de andere ‘stannen’ in Centraal-Azië behoren zij tot de Turkse volkeren. Het Oeigoers en het Turks zijn nauw verwant. Na een paar weken in Turkije kan een Oeigoer zich al behoorlijk redden, het leren van de Turkse taal is een makkie. Bovendien is de kosmopolitische metropool gastvrij voor vreemdelingen, zij worden er soepel opgenomen. Zeker als ze, zoals de Oeigoeren, moslim zijn. De naar schatting bijna vijftigduizend Oeigoeren in Turkije wonen voor het merendeel in twee wijken in het westen van Istanbul, Zeytinburnu en Sefaköy.

Vrijwel al die mensen hebben hetzelfde probleem als Medine: met hun familie in China is het contact sinds 2017 verbroken. Dat was het jaar waarin, nadat de Chinese regering de repressie in de provincie Xinjiang al zo’n acht jaar had opgevoerd, de eerste detentiekampen in gebruik werden genomen. De groep wil onder de noemer ‘Waar is mijn familie?’ in de eerste plaats niet meer dan dat: informatie over vermiste geliefden. Daarnaast wordt internationaal aandacht gevraagd voor de ‘genocide in Oost-Turkestan’, de onder Oeigoeren gebruikelijke naam voor de provincie Xinjiang.

Diverse malen posteerde de groep zich dagenlang bij de Chinese ambassade in Ankara of, meestal, het Chinese consulaat in Istanbul, met tientallen en soms honderden aanhangers. Het trok de aandacht van internationale media en ook leden van het Turkse parlement kwamen hun sympathie betuigen. ‘Op een gegeven moment gaf de regering in Beijing een persconferentie’, zegt Medine. ‘Daar werd gezegd dat onze familieleden niet met ons willen praten, of dat ze onze telefoonnummers vergeten waren.’

Uiteindelijk nam personeel van het consulaat een petitie in ontvangst, maar de reactie daarop was een schriftelijke lijst eisen aan de betogers. ‘We moesten een video maken waarin we spijt zouden betuigen voor de acties van Oeigoerse terroristen. En we moesten ophouden het woord Oost-Turkestan en de vlag van Oost-Turkestan te gebruiken. Maar dat deden we toch al niet. We gaan in onze acties uit van de mensenrechten, we houden de politiek erbuiten.’

Maar zo eenvoudig gaat dat niet. In het kantoor in Istanbul van de Ile Meshre Uyghur Foundation, het thuishonk van de activisten van de familiecampagne, is de vlag van Oost-Turkestan (blauw met een ster en een halve maan, net als de rode Turkse vlag) prominent aanwezig. Hetzelfde geldt voor vrijwel alle Oeigoerse gebouwen en winkels in Istanbul die ik bezoek. Waar Oeigoeren in de diaspora bijeenkomen, is de blauwe vlag nooit ver weg.

Het onderstreept de gecompliceerde verhouding tussen de strijd van de Oeigoeren voor eerbiediging van hun rechten, en de snoeiharde campagne van de Chinese autoriteiten tegen de vervloekte drie-eenheid ‘terrorisme, separatisme en extremisme’. Want ja, er bestaan Oeigoerse organisaties die zich al sinds de jaren negentig bedienen van bomaanslagen en andere vormen van gewapende strijd. De Islamitische Beweging van Turkestan (tim) bijvoorbeeld heeft banden met al-Qaeda en werd in 2002 door de VN op de terrorismelijst gezet. tim-brigades hebben in Syrië gevochten aan de kant van het extremistische al-Nusra.

Nu hebben de meeste Oeigoeren uiteraard niets met terrorisme te maken, maar dat geldt niet voor het tweede woord in de Chinese drie-eenheid, separatisme. Het verlangen naar een eigen staat, los van de Chinese onderdrukkers, wordt onder Oeigoeren ongetwijfeld breed gedeeld.

Als ik de 28-jarige activist Jevlan Shirmemmet vraag, wijzend op de blauwe vlag naast hem, of de meeste Oeigoeren het idee van een eigen staat Oost-Turkestan onderschrijven, zegt hij geagiteerd: ‘Die vraag van journalisten beantwoord ik altijd met een tegenvraag. Wat zou jij doen als een dictatoriaal regime je cultuur en je taal vernietigt? Je land bezet? De mensen opsluit en martelt? Vrouwen verkracht? Kinderen van hun ouders scheidt? Met dwangarbeid mensen tot slaaf maakt? Hen vermoordt voor orgaanhandel? Genocide pleegt? Nou, wat zou jij doen? Wat denk je dat wij willen?’

Ook de beschuldiging van religieus extremisme is niet totaal uit de duim gezogen. Zoals elders in de moslimwereld heeft onder de Oeigoeren het salafisme de afgelopen twintig jaar aan invloed gewonnen. ‘Na 9/11 kwamen veel Saoedische wahabieten in Centraal-Azië terecht’, zegt de Oeigoerse jurist en activist Enver Ahmed (29). ‘En met de komst van het internet werden salafistische geschriften in het Oeigoers en het Chinees vertaald. Dat heeft Oost-Turkestan zeker beïnvloed, vooral de grensgebieden in het noorden en het zuiden.’

Ahmed heeft het over de ‘madrassacultuur’, een verwijzing naar het soort scholen waar kinderen worden doordrenkt van sharia en koran. De oorspronkelijke Oeigoerse cultuur, zegt hij, is verbonden met het meer zachtaardige soefisme.

Vrouwen dragen traditioneel een hoofddoek, maar geen gezichtsbedekking. Zij werken, nemen zonder segregatie deel aan het openbare leven. Dat is niet langer vanzelfsprekend. ‘In delen van de Oeigoerse gemeenschap worden mannen en vrouwen nu gescheiden, dat kan ik niet ontkennen’, zegt Ahmed. ‘Meer vrouwen bedekken zich en blijven zo veel mogelijk thuis. De baard was een traditie bij mannen, maar nu wordt dat door de salafisten geclaimd als een teken van religieuze zuiverheid. Door China wordt dat dan weer gebruikt om mannen met een baard als potentiële terrorist af te schilderen.’

Uiteraard rechtvaardigt dit niet het soort repressie en de gedwongen assimilatie waarvan mensenrechtenorganisaties en journalisten uitvoerig verslag hebben gedaan. Ook zijn er harde data, zoals satellietfoto’s die tonen dat duizenden moskeeën zijn verwoest, of het feit dat het geboortecijfer in Xinjiang de afgelopen jaren zes keer zo hard is gedaald als in heel China. En dat het optreden van de autoriteiten het extremisme alleen maar voedt, begrijpt een kind.

Om de onderdrukking voor de buitenwacht inzichtelijk te maken, heeft een groep jonge Oeigoeren in Istanbul het Museum van de Oeigoerse Genocide gesticht. Gevestigd in een monumentaal pand in de wijk Fatih, in 1978 door de Turkse regering ter beschikking gesteld aan de Oost-Turkestan Stichting, destijds de eerste Oeigoerse organisatie in de diaspora.

Jurist Ahmed, een van de oprichters, geeft een rondleiding langs panelen met foto’s van demonstraties, dwangarbeid, politiegeweld en de ‘sinificatie’ van Oeigoerse kinderen. Satellietbeelden geven een indruk van wat Oeigoerse activisten consequent concentratiekampen noemen. Overal hangen (nep)camera’s, om een indruk te geven van het Chinese surveillanceregime. De boodschap is duidelijk: in Xinjiang vindt een genocide plaats, op z’n minst in culturele zin. China is bezig een eind te maken aan het bestaan van de Oeigoeren als te onderscheiden bevolkingsgroep.

Wie het museum betreedt, kan een formulier invullen met de titel ‘Bent u een potentiële gevangene?’ Enkele van de achttien opties:

Ik gebruik WhatsApp.
Ik ga naar de moskee.
Ik heb contact met iemand in het buitenland.
Ik heb messen in mijn keuken.
Ik heb een baard.
Ik rook en drink niet.
Ik spreek op school mijn moedertaal.

‘Als u een van bovenstaande heeft aangevinkt en u bent in Oost-Turkestan’, zo besluit het formulier, ‘dan zult u spoedig naar een concentratiekamp worden gebracht. Sorry!’

Uitlevering? Van Oeigoeren naar China? Geen zorgen, zegt de Turkse regering

Luguber pronkstuk van het museum is de afdeling waar repressieve situaties zijn nagebootst. Een martelkamer met een ‘tijgerstoel’: model kinderstoel, maar dan met stroomstoten. Een operatiekamer met een verloskundige stoel, voor gedwongen abortussen en sterilisaties. Een veldje met nepkatoen en etalagepoppen met blauwe overalls, zoals gedragen door dwangarbeiders op de plantages. ‘Alles is gebaseerd op getuigenissen’, zegt Ahmed. ‘We hebben gehoord van mensen die een week in de tijgerstoel moesten zitten.’

De verhalen over de kampen en het verharden van de Chinese repressie sinds 2017 hebben de Oeigoeren en Xinjiang internationaal op de kaart gezet. De wereld weet van de culturele genocide, zeker nu China de aandacht trekt met de Olympische Winterspelen.

Gulgine Mahmut met haar twee zoons Mohammed (10) en Hamza (9) in Istanbul. Haar oudste zoon Pakzat (16) is verdwenen toen hij zijn grootouders wilde bezoeken in Xinjiang in 2016. Een vriend vertelde dat Pakzat was opgepakt bij aankomst op het vliegveld van Urumchi © Murad Sezer / Reuters

Het lijden van de Oeigoeren brengt de regering van president Recep Tayyip Erdogan in een lastig parket. Van oudsher staat de Turkse politiek sympathiek tegenover het Turkstalige broedervolk. De rechts-nationalistische mhp, de coalitiepartner van Erdogans akp, droomde in de jaren negentig nog hardop van een Groot-Turkije dat heel Centraal-Azië omvat, met de provincie Xinjiang en al. De partij liep te koop met landkaarten waarop dat Turkse imperium was ingekleurd.

De mhp heeft de gedachte van een Groot-Turkije al zeker twintig jaar geleden opgegeven, en moet nu zelfs accepteren dat de regering waarvan zij deel uitmaakt met meel in de mond spreekt over het schenden van de mensenrechten in China.

Het is lang geleden dat Erdogan met betrekking tot de Oeigoeren het woord ‘genocide’ in de mond nam. Dat was na wat onder Oeigoeren het ‘bloedbad van Ürümqi’ heet. Demonstraties in juli 2009 in de provinciehoofdstad waren uitgelopen op rellen en geweld door Oeigoeren tegen Han-Chinezen. De meesten van de honderden doden waren Han-Chinezen, de politie trad keihard op tegen de Oeigoerse betogers. Enkele tientallen kregen de doodstraf. De repressie in Xinjiang kwam daarna in een volgende versnelling.

Niettemin matigde Turkije sindsdien zijn toon over de toestand in Xinjiang. In Erdogans geopolitieke ambities past geen conflict met China. De Turkse president heeft Beijing hard nodig om zijn economie op stoom te houden. Vermoedelijk heeft China hem via diplomatieke kanalen laten weten dat hij het woord ‘genocide’ maar beter niet meer kan gebruiken.

In 2017, het jaar waarin de detentiekampen werden geopend, werden de banden tussen China en Turkije verder aangehaald. Dat resulteerde onder meer in het sluiten van een uitleveringsverdrag. Uitlevering? Van Oeigoeren naar China? Geen zorgen, zegt de Turkse regering, een uitleveringsverdrag is een heel normaal instrument in het diplomatieke verkeer.

De Oeigoeren in Istanbul echter maken zich grote zorgen. Zij vrezen dat straks wel degelijk Oeigoeren naar China uitgezet zullen worden. ‘Waarom maken ze anders een uitleveringsverdrag?’ zegt Shirmemmet. ‘Wie moet Turkije anders aan China uitleveren dan Oeigoeren?’

Uit alles blijkt dat de Turkse regering zich niet goed raad weet met de Oeigoerse kwestie. Het uitleveringsverdrag bijvoorbeeld ligt nog altijd in het Turkse parlement, ratificatie lijkt op de lange baan te zijn geschoven. De Oeigoerse activisten kunnen in principe hun gang gaan, maar steun krijgen ze niet. De betogingen van ‘Waar is mijn familie?’ worden meestal toegestaan, maar dan op grote afstand van het consulaat. De activisten maken daarom nu een tournee langs Turkse steden, om te folderen op pleinen en markten.

Verzoeken aan de Turkse diplomatie om zich in te spannen voor verdwenen familieleden leverden niets op, ook al zitten ruim vierhonderd Oeigoeren met een Turks paspoort gevangen, zoals Medine Nazimi’s zus. Geregeld worden Oeigoeren door de Turkse politie opgepakt, maar tot uitlevering komt het nooit en over het algemeen zijn ze na een paar dagen of hooguit maanden weer vrij.

De Oeigoeren helemaal laten vallen kan Erdogan zich niet veroorloven. Nu al krijgt hij van de oppositie het verwijt dat hij het broedervolk in de steek laat. Vooral de Goede Partij (iyi) wrijft het er flink in. De iyi is een gematigde afsplitsing van de nationalistische mhp en staat in de peilingen op zo’n vijftien procent. Bij de verkiezingen volgend jaar kan de partij veel stemmen bij de mhp wegkapen. Het uitleveringsverdrag is daarbij nuttige munitie.

Overigens lopen Oeigoerse bannelingen wel degelijk het risico uitgeleverd te worden, zodra ze op reis gaan naar een ander land. Sommigen gingen op bedevaart naar Saoedi-Arabië en werden daar op het vliegtuig naar China gezet. De 34-jarige webdesigner Idris Hesen kreeg op 15 december in Marokko te horen dat hij zal worden uitgezet naar China. Zijn vrouw Buzainuer Wubuli vertelt in het kantoor van de Ile Meshre Uyghur Foundation over de acht onzekere jaren die daaraan voorafgingen.

In 2013 kwam het paar in Turkije aan, met hun twee kinderen. Nummer drie werd in Turkije geboren. Ze laat een poster zien met de foto van haar man en een tekst over zijn lot. Buzainuer kreeg een verblijfsvergunning, maar Idris niet. Diverse malen werd hij opgepakt en naar een uitzetcentrum gebracht. ‘De laatste keer zat hij een jaar vast’, zegt Wubuli. ‘En kort na zijn vrijlating werd hij wéér opgepakt. Volgens zijn advocaat hadden de Chinese autoriteiten hem aangemerkt als G87, een internationale code voor mensen die een veiligheidsrisico vormen.

Idris raakte in paniek, hij kreeg angsten. Hij wilde naar Europa om asiel aan te vragen. Maar zonder visum kwam hij het vliegtuig niet in. In juli vorig jaar probeerde hij het via Casablanca, vandaar naar Europa. Maar bij aankomst in Marokko werd hij meteen gearresteerd, alsof ze hem stonden op te wachten. Na diverse rechtszaken werd besloten hem uit te zetten naar China. Zolang dat niet gebeurd is, sta ik elke dag met mijn kinderen bij het Marokkaanse consulaat in Istanbul.’

Hoe dan ook zal het overgrote deel van de vijftigduizend Oeigoeren in Turkije niet teruggaan naar China. Hun leven speelt zich af in Zeytinburnu en Sefaköy, de twee volkswijken in het Europese deel van Istanbul. In Zeytinburnu zijn tientallen Oeigoerse winkels en tal van eethuisjes te zien. Niet bij elkaar, als in een getto, maar verspreid, gewoon tussen de Turkse middenstand. De aanwezigheid van vier miljoen Syriërs in Turkije wekt bij de bevolking steeds meer weerstand, maar van het naar verhouding kleine aantal Oeigoeren lijken de Turken geen last te hebben.

Kruidenier Yusup Helil heeft een winkel vol Oeigoerse producten, van kruiden en taaie noedels tot gele suikerstokjes (navat) en avial-ijs. ‘Alles is in Turkije gemaakt door Oeigoeren’, zegt Helil. ‘Import? Nee, we willen niets uit China hebben, China exporteert alleen virussen.’

Boekhandel Teklimakan Uyghur heeft niet alleen een aanbod van in het Oeigoers vertaalde boeken, maar geeft ook werk van Oeigoerse auteurs uit, romans zowel als non-fictie. ‘Wij kunnen publiceren wat in China verboden is’, zegt beheerder Inshat Bakhtiyar. ‘We willen de Oeigoerse taal en cultuur, die in Xinjiang worden bedreigd, levend houden.’

Bakker Abdullah Hekim vertelt tussen de stapels naanbroden over de redenen waarom hij uit China vertrok. Land van de familie, zegt hij, werd geconfisqueerd door de overheid. Hij kreeg problemen doordat hij ging bidden in de moskee, zijn vrouw doordat ze een hoofddoek droeg. Om zich heen zag hij steeds meer bekenden gearresteerd worden. ‘Toen China in 2015 begon paspoorten uit te geven, besloten we meteen weg te gaan.’

Daar refereert hij aan een interessant gegeven. Zeven jaar geleden werd de Chinese overheid opeens gemakkelijk met het verstrekken van paspoorten aan Oeigoeren. Ook werd een directe vliegverbinding ingesteld tussen Ürümqi en Istanbul. Velen maakten van de gelegenheid gebruik en vertrokken naar Turkije. Het aantal Oeigoeren in Istanbul verdubbelde zo ongeveer in de jaren 2015-2017. ‘Mensen werden zelfs aangemoedigd een paspoort te nemen’, zegt Ahmed.

Waarom deed China dit in hemelsnaam? Ahmed onderschrijft de theorie dat Beijing de Oeigoeren de Syrische burgeroorlog in wilde lokken, om ze vervolgens te kunnen afschilderen als terroristen. ‘Ik heb in die tijd veel jonge mannen zien aankomen die vrijwel direct verder reisden naar de grens met Syrië.’ In 2017 gooiden de Chinezen het opeens over een andere boeg en was het afgelopen met de soepelheid. Sindsdien heeft vrijwel geen Oeigoer Xinjiang nog verwisseld voor Turkije.

Vooral onder de nieuwkomers in de diaspora zijn er vermoedelijk velen die nog hoop hebben verder te kunnen trekken naar Europa, maar de kans daarop is klein. En de kans dat ze spoedig, of ooit, in vrede kunnen terugkeren naar Oost-Turkestan is uitgesloten, dus ze zullen zich moeten verzoenen met Turkije als nieuw vaderland.

Voor de jonge Enver Ahmed is dat geen probleem, hij heeft zich er al lang in geschikt. ‘Ik heb hier gestudeerd, ik spreek de taal vloeiend en vorig jaar ben ik hier getrouwd met een Oeigoerse. Ik heb een verblijfsstatus aangevraagd. Zodra ik die heb, kan ik aan de slag als advocaat.’

En zijn ouders, die nog in Xinjiang zijn? Zijn ogen schieten even heen en weer. Dan, zacht: ‘Die zal ik waarschijnlijk nooit meer zien.’