Marja Brouwers schreef met Casino een ambitieuze roman waarin ze inzicht probeert te geven in de achtergronden van maatschappelijke ontwikkelingen sinds de jaren vijftig. Niets meer of minder. Haar boek is op te vatten als een poging afscheid te nemen van die ontwikkelingen. «In order to leave Egypt, it is necessary to enter the desert», luidt het treffende motto en hier kondigt zich al de metaforiek aan die voortdurend de kop opsteekt: die van de leegte. Haar «held» Rink de Vilder, cynisch journalist en meeloper, voelt zich regelmatig opgezogen in leegte: «Rink begon zich over dit nachtelijk tafereel aan de Mid dellandse Zee te voelen zoals hij zich ook wel eens voelde over het hele leven. Het was beladen en tegelijk vacant.» Of ergens verderop in de roman: «Zijn wereld werd af en toe schimmig, duister, druk als een filmdoek waarachter niets is dan een leeg toneel vol kabels en snoeren.» Of vlak voor het einde: «Het was geen gedachte, het was alleen maar een gewaarwording van leegte, onthouding.» Afgrijzen over leegte en de illusies daarover, dat is de kern van dit meer dan opvallende boek.
Brouwers heeft haar verhaal over De Vilder en diens troebele relatie met de geniale schurk Philip van Heemskerk in de vorm gegoten van een parabel. Ze introduceert een alwetende verteller die tot zeker driekwart van het boek de handeling steeds voorziet van uitvoerige en bijtende beschouwingen over de illusies die mensen hebben over hun eigen gedrag en over maatschappelijke waarheden. Nadeel is dat de op zich interessante geschiedenis van een ongelijke vriendschap soms alleen een illustratie wordt van een opinie van deze verteller, maar Brouwers slaagt erin haar verhaallijn steeds toch mooi genoeg te maken en haar boek te ontdoen van al te uitleggerige zijlijnen. Op een gegeven moment begon ik de verteller niet meer te zien als een buiten de roman staande vertelinstantie die alles weet, maar steeds meer als een romanpersonage dat commentaar levert. Deze roman is op te vatten als een ik-roman van een verteller die verslag doet van zijn wanhoop over kort en klein geslagen illusies en die leegte op een afstand probeert te houden door haar te bezweren.
De beschouwingen van de verteller zijn altijd bijtend, meestal treffend en indringend, vaak ronkend van een gelijkhebberige toon die de tragiek ervan wil onderstrepen. Hij heeft gelijk, vindt hij zelf (is het wel een hij?), en dat zullen we weten ook, dat geeft deze roman een litanie-achtig karakter dat nog lang door blijft gonzen. Vooral wanneer Brouwers zinnen uit haar pen laat komen die je niet vaak zo aantreft. Ze weigert meestal zinnen of opinies uit te venten die je altijd al aantreft in cultuur bijlagen of in andere opiniërende rubrieken. Ze graaft en graaft net zolang tot er plotseling een zin staat die je nog een keer wilt lezen omdat ze afwijkt, omdat ze verbaast en aanzet tot verwilderde overpeinzingen. Daarin zit de kracht van dit werk. Over pornografie staat er bijvoorbeeld ineens het volgende: «Zodra de opwinding verdwijnt, meestal op de gebruikelijke manier, worden de voorstellingen grof, lomp, vervelend of komisch. Buiten het theatrale is de schending van intimiteiten iets anders, omdat de werkelijkheid niet zoals de wereld van het beeld gedetermineerd is en begrensd. Schending van intimiteit heft de werkelijkheid ervan op. De geschonden intimiteit is geen intimiteit meer, die wordt beeld of theater.» Of verderop: «Vrouwen met talenten hebben alle onverzettelijkheid nodig die ze kunnen verzamelen om zichzelf overeind te houden in het mijnenveld dat ze aantreffen in een heterogene maatschappij van onophoudelijk opnieuw verdeelde, willekeurige classificaties.» De verteller is op zijn (haar?) best in betogen over de zeven hoofdzonden, Kant, over maatschappelijke illusies, over de hypocriete seksuele moraal, over dwaze imagebuilding en persoonlijkheidsadoratie, over chantage die huurders op huiseigenaren kunnen plegen, over zeilen, over de loop van waterleidingen in oude huizen, over Freud en Jung. Dan is iedere zin een poging bestaande ideeën te ondergraven, dan is de bitterheid van dit boek ineens tastbaar. Soms gaat het mis, dan sluit de verteller te veel aan bij allang bestaande opinies over maatschappelijke bewegingen: de betogen over de jaren vijftig en zestig, over de studenten en hippiebewegingen, komen niet verder dan de verhalen die keer op keer in de media worden herhaald. Zo heeft de verteller het weer eens over de saaie en gezagsgetrouwe jaren vijftig en spreekt hij/zij in veel te algemene termen over de studentenbewegingen, waarbij hij/zij onvoldoende afstand neemt van steeds dezelfde opinies over deze tijd. Flauw is ook het gebruik van Bordewijkse namen uit Bint als Klotterbooke, Van der Karbargenbok en Finnis voor gezagsdragers. Maar echt erg is dat allemaal niet. Overheersend is een beeld van grote wanhoop en bitterheid dat door de eigenzinnige zinsbouw en redeneerwijze langer blijft hangen dan bij welk sociologisch traktaat dan ook.
Ondertussen vertelt deze roman een interessante geschiedenis van een scheve vriendschap, dat mag hier niet worden vergeten. Brouwers maakt van haar helden geen bordkartonnen dwazen, ze heeft een fijn gevoel voor getroebleerde menselijke verhoudingen. Haar held Van Heemskerk overstijgt het beeld dat gewoonlijk van geniale schoften wordt gegeven. Brouwers geeft wrange beelden van seksuele machtsuitoefening en aantrekkingskracht, ze laat illusies over menselijke relaties in haar roman daadwerkelijk zien, zonder daar al te lang over te reflecteren. Ze is een schrijfster met een groot vermogen gedrag niet alleen te beredeneren, maar ook te tonen. Maar Brouwers boek is meer dan een psychologische roman en een verhandeling over illusies. Het is een wanhoopsoffensief waarin leegte in kaart wordt gebracht.