De criminele burgerinfiltrant is terug. Een ecstasy-zaak die momenteel bij de rechtbank in Amsterdam speelt, toont aan dat justitie geen principiële bezwaren meer koestert tegen assistentie van de penoze. Die wordt gewoon gedetacheerd in een van onze buurlanden waar boeven nog wel met boeven mogen worden gevangen. De kunst is alleen verdachten daarheen te lokken.

In het kader van de oorlog tegen hasj, coke en pillen deed de Canadese politie jarenlang onderzoek naar een Chinees ecstasysyndicaat, dat de pillen naar Canada, de VS en Aus tralië vervoerde. Na observaties, afgeluis terde telefoongesprekken met sluiertaal over hallucinerende «Calvin Kleins» en «Mitsubishi’s» alsmede nu en dan een arrestatie van een smokkelaar groeiden de verdenkingen. Er was echter hard bewijs nodig om deze vermoedens rijp te krijgen voor veroordeling. Daartoe moest informatie komen uit het land waar het syndicaat zijn basis had: Nederland.

In de ochtend van 14 februari 2002 rolde er op het ministerie van Justitie een fax binnen, afkomstig van een in Nederland gevestigde Canadese liaison officer. Het betrof een «extreem urgent» en «uiterst vertrouwelijk» verzoek een criminele burgerinfiltrant te mogen plaatsen in Nederland. Weigeren van dit verzoek zou het roemloze einde betekenen van het grootscheepse internationale «Walvis-onderzoek». Probleem. De criminele burgerinfiltrant is sinds de IRT-affaire persona non grata op Nederlands grondgebied. De vruchten plukken van een criminele burgerinfiltrant die louter in een buitenlands onderzoek actief is geweest, zoals in de meest recente strafzaak tegen de hasjbaron Charles Z., is nog tot daar aan toe. Als de minister met vakantie is kan stiekem een «lokvogel» worden ingezet, zoals bij Z.’s collega Anton H. En in de oorlog tegen terrorisme mag de antiheld van de IRT-affaire zelfs op Nederlandse bodem activiteiten ontplooien. Maar in een gewone ecstasy-zaak met medeweten van de hoogste baas? Minister Korthals moest het verzoek, sorry voor het ongemak, afwijzen.

De Canadezen lieten het er niet bij zitten en klopten bij Duitsland aan. Daar werd zonder morren ingestemd. De infiltrant zou er slechts voor moeten zorgen dat de drugs niet via de Noordzee maar via de Oostzee werden verscheept naar Canada. Met dit nieuwe gegeven werd bij Nederland opnieuw een verzoek ingediend. Ditmaal kwam er een fiat, zij het onder voorwaarden. De criminele burgerinfiltrant mocht absoluut geen handelingen verrichten op Nederlands grondgebied en aan deze «gecontroleerde aflevering» van de ecstasy moest een officieel Duits rechtshulpverzoek voorafgaan. Dat eerste was geen probleem, dat tweede een formaliteit. Het winkelwagentje van de Canadezen was, via een U-bocht, gevuld. Halverwege oktober werden de twee vermeende kopstukken, met de lading op weg naar Lübeck, aangehouden. Sinds die dag zitten ze in voorarrest, want zo snel als de operatie verliep, zo lang duurt het proces zelf. Volgens Peter Plasman, advocaat van een der verdachten, heeft dat onder meer te maken met het gebruik van de criminele burgerinfiltrant en dan in het bijzonder zijn ondoorgrondelijke werkwijze.

Om de infiltrant, een 56-jarige Ma leisiër, hangt een wolk van schimmigheden. Zeker is dat de man al eens twaalf jaar vastzat voor drugssmokkel en dat hij ooit koeriers ronselde voor het Chinese syndicaat. Op oudejaarsdag 2001 zou hij zijn benaderd door de hoofdverdachte, die een transportprobleem had. Wegens diens ervaring in de scheepvaart vestigden ze hun hoop op de Maleisiër. Naar eigen zeggen uit «angst en respect» voor de bende stapte deze naar de Maleisische én Australische politie om advies. Die vroegen hem op het aanbod in te gaan en naar Duitsland te vliegen. Reis- en verblijfkosten werden vergoed. Het was zijn taak de drugs smokkelaars naar Duitsland te lokken met de smoes dat hij bang was in Nederland te worden aangehouden voor een oud delict. De opzet slaagde, na enkele telefoontjes naar Nederland. Deze telefoontjes zullen van belang zijn in het proces, want volgens strafpleiter Plasman vallen ze onder de noemer «activiteiten op Nederlands grondgebied».

Een nog grotere rol zal de (on)betrouwbaarheid van de infiltrant spelen. Volgens eigen zeggen was «wraak» op de bende zijn drijfveer, zo bleek onder meer uit verhoren in Londen. Onzin, vindt Plasman: «Dat motief vind je terug bij een moord, niet bij drugs.» Tijdens dat verhoor verklaarde de man slechts een rol te hebben gespeeld bij het regelen van vervoer. Het was zijn meest innerlijke wens, zo verzekerde hij de advocaten, dat het hele transport zou mislukken. Later kreeg Plasman de beschikking over verslagen van afgeluisterde gesprekken tussen zijn cliënt en de infiltrant in een Lübecks hotel, een week voor de arrestaties. Daaruit blijkt dat de infiltrant af dong op de prijs, de verkoop regelde en dat hij in de winsten wilde delen. Sterker, via zijn «Canadese baas» had hij ook nog «Number 4» in de aanbieding, de Aziatische aanduiding voor heroïne. «Dit is uitlokking», aldus Plasman. De Amsterdamse rechtbank honoreerde eind vorig jaar de wens van de verdediging om deze wispelturige agent provocateur nader aan de tand te voelen. Inmiddels blijkt de man spoorloos. De zaak toont volgens Plasman aan dat de praktijk rond de criminele burgerinfiltrant de theorie alweer heeft ingehaald: «Het is ook naïef te denken dat je de georganiseerde criminaliteit kunt aanpakken zonder zulke infiltranten. In andere landen doen ze het niet zonder. Maar de politiek moet deze keuze maken, niet politie of justitie, zoals nu gebeurt.»

De ecstacy-zaak komt mogelijk niet eerder dan in de zomer voor en zal na een vonnis on getwijfeld bij het gerechtshof belanden, en zo nodig bij de Hoge Raad. Tegen die tijd hebben de twee verdachten drie jaar in voorlopige hechtenis gezeten. Plasman: «Mocht de zaak voor justitie kapotlopen, dan kan Nederland in elk geval aan Canada laten zien dat de verdachten hun tijd toch hebben uitgezeten.»