Mieke Bal, sinds 1991 hoogleraar theoretische literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, ontmoet juist daarom zoveel weerstand: omdat ze de barrieres tussen de verschillende wetenschapsgebieden unverfroren neerhaalt, niet schroomt de meest heiligverklaarde zaken ideologiekritisch te bezien en het verleden bestudeert door een actuele bril. Met haar zeer theoretische proefschrift, waarin ze een nieuwe theorie ontwikkelde op het gebied van de narratologie - de tak van de literatuurwetenschap die zich bezighoudt met de manier waarop verhalen worden verteld - oogstte ze het nodige academische aanzien. Maar daarna werd haar werk controversieler: ze publiceerde een reeks boeken over de bijbel - onder meer Femmes imaginaires: L'ancien testament au risque d'une narratologie critique, Lethal Love: Feminist Literary Readings of Biblical Love-Stories en Death and Dissymetry: The Politics of Coherence in the Book of Judges - waarin ze het feministisch perspectief niet schuwde.
En ze liet een boek over Rembrandt het licht zien, Reading Rembrandt: Beyond the Word-Image Opposition, waarin ze de schilderijen van de oude meester op een onorthodoxe manier ‘las’ en radicaal actualiseerde. Heikele maatschappelijke kwesties als verkrachting en voyeurisme namen daarbij een centrale plaats in. Het was typisch een boek dat overal tussenin viel: de kunsthistorici vonden het geen kunstgeschiedenis, de literatuurwetenschappers geen literatuurwetenschap, de historici geen geschiedenis. Tussendoor werd Mieke Bal ook nog over de hekel gehaald om haar debunking van Du Perrons Het land van herkomst in de bundel De canon onder vuur, waarin Nederlandse meesterwerken kritisch en tegendraads werden gelezen.
Maar nu is Mieke Bal dan toch, nadat ze eerst veel Amerikaanse waardering had gekregen en als professor aan de Newyorkse University of Rochester was benoemd, hoogleraar in Nederland en directeur van Asca, het eerste Nederlandse instituut waar culturele analyse wordt bedreven. Het instituut bestaat deze zomer een jaar en dat wordt volgend weekend gevierd met een groots opgezette conferentie, The Practice of Cultural Analysis. Vooraanstaande wetenschappers als Frank Ankersmit, Stephen Bann, Jonathan Culler en Griselda Pollock nemen deel.
HET BEGON ALLEMAAL ‘neutraal’. Mieke Bal begreep pas dat de verfijnde theorie die ze in haar proefschrift had uitgedacht potentieel feministisch was door recensies en een discussie met de toonaangevende narratoloog Gerard Genette. Haar theorie, de zogeheten focalisatietheorie, komt er grofgezegd op neer dat er heel precies wordt gekeken wie in een tekst spreekt, wie kijkt, wie handelt. Focalisatie is de relatie tussen de instantie die ziet en datgene wat wordt gezien. Met de methode van Bal kan er veel nauwkeuriger dan voorheen worden nagegaan hoe die relatie telkens kan verschuiven.
‘Ik ben vrij onnozel maar gewoon begonnen’, licht Mieke Bal toe. ‘Ik had Frans gestudeerd, ik wilde verder en ik ben erg theoretisch denkend. In eerste instantie had ik de focalisatietheorie uitgedacht om preciezer te kunnen analyseren. Het leuke is dat precisie ook duidelijk inzicht gaf in machtsrelaties. Ik realiseerde me dat met een schok toen ik door Genette werd uitgenodigd voor een openbare discussie over mijn proefschrift. Genette zei: “De focalisatie is niet altijd uit te maken.” Hij noemde een voorbeeld uit De reis om de wereld in tachtig dagen, waarin de hoofdfiguur Philias Fogg wordt geconfronteerd met zijn bediende en je een beschrijving krijgt van Fogg. Genette zei: “Het is hier toch helemaal niet duidelijk of dat nou de focalisatie is van Philias of van de knecht.” Ik dacht: wat zullen we nou krijgen! Het is een beschrijving van Philias door de ogen van zijn knecht, en dat is heel erg duidelijk te zien. De knecht is diep onder de indruk, hij weet niet goed wat hij aan hem heeft, het is onmiskenbaar een kennismakingsbeschrijving. Dat is een veel nauwkeuriger analyse, maar ook een relevantere analyse. Het is verhelderend als je duidelijk maakt wie subject en object is. En sorry, hier is de meester de ondergeschikte, technisch gezien.
Doordat ik het zo formuleerde, werd mij duidelijk dat het ideologische gevolgen had om dit niet te willen zien. Genette identificeerde zich zo met de meester dat het voor hem niet mogelijk was dat de knecht het subject was en dat die daar dus de betekenisgeving in handen had. Al interesseer je je niet voor ideologie - het is ook literair gezien interessanter. Je kunt meer zeggen over een tekst. Het had ook met macht te maken, het gedetailleerde close-reading-achtige en het ideologiekritische vielen voor mij ineens samen.’
AL SNEL VINDT ER dan ook een perspectiefwisseling plaats in de analysen van Mieke Bal. Ze kijkt niet meer alleen naar wie spreekt en handelt, maar ook naar wie zwijgt, wie juist niet handelt. Ook dat is immers een kwestie van macht. ‘Het kritische heeft zich doorgezet in de confrontaties met de bijbelteksten’, zegt Bal. ‘Als je in de bijbel alleen maar kijkt naar wie spreekt, komen vrouwen er eigenlijk amper aan te pas. Daar moet je dus wel die negatieve vraag gaan stellen.
De echte kritische theorie ontwikkel ik in mijn eerste boek over de bijbel: Femmes imaginaires. Daar heb ik het ook wat explicieter over het ideologiekritische van het woord kritiek in het algemeen. Het woord kritisch stamt van het Griekse kritein en dat betekent onderscheiden. Het gaat daarbij niet om goed- of afkeuren. Als je onderscheidingen maakt, betekent dat ook dat je op nuances let en als je op nuances let, ben je al niet zo geneigd om goed- en afkeuring voorop te stellen. Het idee van de ideologiepolitie, dat telkens opdook in de hetze rond De canon onder vuur, is typisch iets van mensen die zelf uitgaan van “dat mag niet”.
Bovendien, de bijbel is niet maar een boek met maar een ideologie. Ik vind dat zowel mensen die zeggen dat de bijbel volkomen misogyn en patriarchaal is, als mensen die het het ware woord vinden, heel slaafs het boek als autoriteit behandelen. Terwijl het natuurlijk heel onwaarschijnlijk is dat een boek dat in duizend jaar tot stand is gekomen en bovendien dan nog tweeduizend jaar heeft meegelopen, een geheel is. Ik heb eigenlijk, daar komt het steeds op neer, meer appeltjes te schillen met de lezers dan met de schrijvers. Dat geldt voor de bijbel en Rembrandt. Het geldt ook voor Het land van herkomst van Du Perron. Je moet dat boek in zijn tijd zien, maar ik vind de adoratie voor hem in de tijd erna, in de jaren zestig, problematischer dan het boek zelf. Wat hebben mensen er voor belang bij om Het land van herkomst zo ontzettend te idealiseren?
Daarbij, ik provoceer natuurlijk ook een beetje. En ik wil geen paranoia ontwikkelen op grond van de weerstand die ik krijg. Ik provoceer niet om te provoceren, maar wil je een cultuur begrijpen, dan moet je ook de centra in zo'n cultuur aanpakken. Ik vind het ook heel belangrijk dat wat altijd in de marge wordt gedrukt, naar het centrum wordt gehaald en bekeken. Maar het gaat mij erom te begrijpen waarom iets canoniek is en wat voor belangen daarachter zitten. Neem de bijbel. De bijbel is niet literair maar cultureel canoniek. Het is een document waarin de macht van instituties is samengebald. Wat je je bij de bijbel kunt afvragen, is waarom mensen die toch zo graag seksistischer willen lezen dan hij is. Dat vind ik zo raar. Ik denk dat dat is omdat men autoriteiten creeert en die vervolgens gebruikt. Dus als je seksistisch denkt, zeg je dat de bijbel dat voorschrijft.
Eva is daar een voorbeeld van. Dat verhaal gaat niet over zonde, het stamt ook uit een tijd dat het begrip zonde in de klassieke zin niet bestond. Dat verhaal gaat over kennis van het leven en sterfelijkheid. De troost voor de sterfelijkheid van het individu is de onsterfelijkheid van de soort. Om de soort onsterfelijk te maken moet je kennis hebben van seksualiteit, anders gaat het mis. Als je denkt dat het door de navel moet, komen er geen kindertjes. Zo simpel is dat. Maar om dat dan te gaan interpreteren als: de vrouw is als tweede geschapen, bovendien heeft ze de man verleid tot zonde en dus moet ze onderdrukt worden, is op een anachronistische manier misbruik maken van een oude mythe.’
Mieke bal boog zich ook over de meer gruwelijke bijvelverhalen. Zoals over Richteren 19 waarin een vrouw wordt verkracht, in stukken gereten en vermoord. ‘Bij verkrachting heb ik een hele gepassioneerde betrokkenheid’, vertelt ze. ‘Ik kan er ook absoluut niet tegen als mensen het zogenaamde feministische slachtofferdenken en geklaag hekelen. Ik ben het er wel mee eens dat je niet stil moet blijven staan en klagen, maar verkrachting is nu eenmaal iets dat ik niet wil relativeren, met name het misbruik van kinderen niet. Maar mijn analysen zijn niet slachtoffergericht. Ik kijk altijd hoe de figuur van het slachtoffer toch op de een of andere manier niet kapot te krijgen is.
In mijn nieuwe boek staat bijvoorbeeld ook weer een verkrachtingsverhaal, over Shakespeares Lucretia. Shakespeare is net als Rembrandt heel erg geinteresseerd in de subjectiviteit van iemand van wie de subjectiviteit is vernietigd. Mijn geheime ideologie, mijn prive-mening over Rembrandt is dan ook dat hij een grote feministische gevoeligheid heeft gehad in zijn afbeeldingen. Iets wat voor Shakespeare ook geldt. In zijn Lucretia gaat het om de vraag hoe je nog kunt handelen als je kapot bent gemaakt. Het stuk van Shakespeare wordt ongelooflijk miskend in de kritiek, men vindt de tekst maar retorisch. Ik vind de tekst geweldig. Inderdaad volkomen retorisch, maar zo onzettend boeiend geexploreerd. Iemand die letterlijk onmondig en kapot is gemaakt een monoloog van achthonderd verzen lang laten houden!
Aan de andere kant is er natuurlijk ook een hoop literatuur en kunst waar verkrachting echt in wordt gelegitimeerd. Rubens heeft verkrachtingsachtige scenes geschilderd waar ik niet eens over wil schrijven. Als het zo ondubbelzinnig is - maar het is bijna nooit ondubbelzinnig, hoor - als het voornamelijk als prettig en lollig en aantrekkelijk wordt voorgesteld, blijf ik eraf. Rubens vind ik soms bijna pornografisch worden, als je pornografie definieert als het als aantrekkelijk voorstellen van seksueel geweld tegen vrouwen.’
Daar zullen de traditionele verdedigers van zulk soort kunst tegen inbrengen, dat het een ideologisch oordeel is. Wat zegt dat over de waarde van de kunst? ‘De scheiding tussen ethische en esthetische inhouden is ook ideologisch’, pareert Bal. ‘Neem de tentoonsteling Zuiderkruis over Zuidafrikaanse kunst vorig jaar in het Stedelijk. Daar stond op een soort paneel aan het begin iets van: “In Zuid-Afrika hebben kunstenaars ontzettende behoefte om zich te bevrijden van politieke context.” Het was een duidelijk statement: dit is geen politieke kunst. Ik wist daarna niet wat ik zag: geweren en bloed en bijschriften als “to our fallen comrads”. Zeer millitant politieke kunst. Waarom moesten ze aangeven dat die kunst niet politiek is terwijl zij dat heel nadrukkelijk wel was? Zo'n tentoonstelling kan kennelijk alleen maar op zuiver esthetische gronden het Stedelijk binnenkomen, dus ze doen net of dat zo is.
Of neem racistische literatuur, waar we natuurlijk ontzettend veel van hebben, ook in de Nederlandse literatuur. Daar mag je best wat van zeggen. Mijn collega Jan van Luxemburg is toch helemaal geen radicaal iemand en toch valt hij erover bij het lezen van Couperus. Hij schrijft dat het esthetiseren van zwartheid een vorm is van legitimeren, want dan maak je het tot iets moois, dan maak je een situatie van slavernij tot iets esthetisch aangenaams.
Ik heb in mijn nieuwe boek een hoofdstuk geschreven over een interessant probleem in dit soort onderzoek. Als je cultuuruitingen waar je echt bezwaar tegen hebt, kritisch analyseert maar ze wel heel uitvoerig citeert, wat doe je dan eigenlijk? Er zijn van die boeken over koloniale ansichtkaarten, bijvoorbeeld dat van Corbey. Ik vind dat een vreselijk boek. Hij beeldt met goesting tweehonderd prachtige racistische, seksistische ansichtkaarten af en schrijft vervolgens dat het allemaal verwerpelijk is.
Mijn punt is dat ik eigenlijk denk dat mensen die zulk soort zaken zo actief bestrijden, daar veel plezier aan ontlenen. Dat ze er eigenlijk ook een beetje op kicken. Corbey zegt bijvoorbeeld in dat boek over ansichtkaarten uit Afrika: “Van nature zijn borsten, buik en kruis van vrouwen aantrekkelijk voor mannen.” Als dat zijn manier is om zijn zelfreflectie erin te verwerken… Hij vindt die ansichtkaarten dus ook wel aantrekkelijk, maar het mag toch niet. Vervolgens krijg je de hele verzameling afgebeeld. Dat vind ik hypocriet. Al vind ik ook weer niet dat je een iconofobische houding moet aannemen, helemaal niks afbeelden, want dan krijg je een soort achter-de-sluierhouding.’
READING REMBRANDT is in feite het eerste boek waarin Bal daadwerkelijk interdisciplinair onderzoek doet. In het boek staat ook een theoretische exercitie over de scheiding tussen tekst en beeld. ‘Ik ben er’, legt Bal uit, ‘in Reading Rembrandt erg van overtuigd geraakt dat de scheiding tussen tekst en beeld ook weer een ideologisch iets is. Het idee van reading art wordt vaak als taalimperialisme gezien. Er wordt altijd gesuggereerd dat het beeld zichzelf genoeg is, dat je het niet kan lezen omdat je ziet wat je ziet en meer niet. Maar als er iets ideologisch is, is het dat. Je ziet helemaal niet wat je ziet.
Ik heb wel eens een discussie gehad over de Danae van Rembrandt waarop een bediende achter de naakte Danae staat. Theoretisch gezien is dat een vrouw, want je kunt zeggen dat het niet denkbaar is dat een naakte vrouw op een bed wordt bediend door een man. Maar sorry, als ik kijk, vind ik het gezicht van de bediende eigenlijk best mannelijk en een beetje op dat van Rembrandt lijken. Dat kan ik vervolgens betekenis geven. Zegt een kunsthistorica tegen me: “Zie je, jullie literaire mensen kunnen niet kijken. Dat is toch een vrouw.” “Waarom denk je dat het een vrouw is?” “Nou, dat kan toch geen man zijn.” Dus dan leest ze het, ze vult het gewoon in vanuit het verhaal dat het een vrouw moet zijn. Wie kijkt er dan eigenlijk niet?’
In haar nieuwe boek dat nu ter perse gaat, Double Exposures, gaat ze nog een stap verder met het ‘lezen’ van beelden. Ze bekijkt niet meer alleen afzonderlijke schilderijen, maar richt zich ook op museale composities.
‘Die stap is logisch consistent met mijn opvatting van beelden. Wat ik in Reading Rembrandt doe, is kijken naar wat we nu zien, wat zijn werk nu betekent. De consequentie is dat je niet meer een geisoleerd beeld neemt, maar kijkt naar de manier waarop het wordt gepresenteerd. Die presentatie produceert ook weer een tekst, een vertoog. Mijn nieuwe boek gaat eigenlijk over het exposeren als een vorm van spreken.
Maar er was ook een concrete aanleiding. Het zoontje van mijn vriendin in New York zei: “Jullie gaan altijd maar naar die kunstmusea, je moet eens naar het museum aan de overkant gaan, het Museum of Natural History.” Daar zag ik in de zogeheten Room of Asian Mammals zo'n krankzinnige combinatie: een zaal vol opgezette dieren in van die prachtige diorama’s uit de jaren twintig, en het einde van de zaal staat opeens een beeldje van een dansende koningin: Queen Maya giving birth to the Buddha from her side. Wat doet dat beeld tussen die dieren? Dat betekent iets in al zijn rariteit. Dat heb ik als uitgangspunt genomen om verder te denken over het hele museum. Het is het museum van dieren en andere culturen - daar komt het op neer. En het staat niet voor niks tegenover het museum van westerse kunst.
Overigens kun je ook tot hele positieve verrassingen komen als je schilderijen in hun combinatie bekijkt. In mijn nieuwe boek staat ook een hoofdstuk over twee schilderijen van Caravaggio en Baglione, die in Berlijn hangen. Die Caravaggio’s zijn fabelachtig effectief tentoongesteld. Er hangt een amor van hem, echt zo'n heel aantrekkelijk jongetje, helemaal bloot. Dat schilderij hangt naast een schilderij van Jezus met de ongelovige Thomas die zijn vinger in de wond steekt. Heel diep, heel eng. Daarnaast hangt nog een amor - ook duidelijk een homoschilderij - van een soort rivaal van Caravaggio. Er hangen dus twee homoschilderijen met Jezus ertussen. Daar heb ik een heel uitvoerige analyse van gemaakt. Voor mij wordt dan evident dat je in de vinger van Thomas iets heel seksueels kunt zien. De combinatie maakt het tot iets heel moois, heel lief en leuk en helemaal niet eng. Met de twee schilderijen ernaast ontstaat een interactie die een soort homo-erotische relatie tussen schilderij en toeschouwer opwekt. Van dat lieve jochie kijk ik naar die Jezus en die heeft dan ook opeens iets heel ontroerends. Je ziet ineens Jezus’ oor, dat heel aandoenlijk tussen zijn haar uitsteekt. Jezus is toch God die vlees geworden is, nou dat zit ‘m in dat oor. Dat heeft iets ontzettends menselijks. En dan zie je opeens die drie mannen om hem heen staan, die hun vinger erin willen steken.’