Leiderschap is zoiets als cup C of D. Hoe meer je erover praat, hoe minder je het hebt. In A man in full van Tom Wolfe ligt een projectontwikkelaar onder vuur van zijn financiers. Ze zetten de hondsbrutale miljardair die zijn schulden niet kan inlossen met zijn medewerkers aan een tafel waar hij tegen de zon in moet kijken, en beginnen hem te intimideren. Net zo lang tot hij zo zweet dat hij natte plekken in zijn blouse heeft van zijn elleboog tot halverwege zijn middel. «Hij heeft zadeltassen, we kunnen stoppen», roept een van de bankiers dan blij uit. Vanaf dat vernederende moment gaat het bergafwaarts met de projectontwikkelaar. Hij ontdekt dat hij tot zijn stomme verbazing herhaaldelijk aan ondergeschikten uitlegt waarom hij een keuze maakt. «Waarom leg ik verantwoording af?» denkt hij bij zichzelf, «een echte leider zegt nooit waarom hij iets doet.»
Ik heb nog geen minister-president zo vaak en zo omstandig horen uitleggen wat leiderschap inhoudt als Jan Peter Balkenende. De MP (zijn woorden) ligt al een tijdje onder vuur vanwege dit vermeende gebrek. Balkenende heeft een serie crises aangereikt gekregen waar een echt alfamannetje, zon grote silverbackgorilla met over de grond slepende armen, zijn vingers bij af zou likken. Fortuyn dood? Laat mij maar even. Ruzie in de LPF? Onmiddellijk die partij tot moes malen! PvdA een bedreiging? Weigeren te praten. Oorlog in Irak? Aan de kant! Maar het enige wat Balkenende produceert zijn diepe wallen en staccato consultant-zinnetjes.
Vermoedelijk heeft hij inmiddels iemand in de arm genomen die hem adviseert. Een coach van een mooi kantoor met notenhouten bureaus. Die reikt dan zinnen aan in de trant van: «Leiderschap is niet weglopen als het moeilijk wordt.» Hoe meer hij over het landsbelang praat, hoe meer je je afvraagt of dat landsbelang niet gebaat is bij een paar weekjes Centerparcs voor JP.
Niemand heeft Wim Kok of Ruud Lubbers ooit over leiderschap horen babbelen. Lubbers produceerde in geval van crisis één zalvende zin van negenhonderd woorden, keek de kring rond om zeker te weten dat niemand hem had begrepen en ging daarna doen wat hij nodig vond; vrouwen jagen of met de Saoedis wat privé-zaken doen. Kok benadrukte bij spanningen in besloten kring tot vervelens toe dat hij boven alles geen gelazer wilde. Dat vertelde hij vervolgens ook nog eens aan de pers. Daar kon iedereen het mee doen. Wat hun werkwijze te maken had met het feit dat zij de baas waren, daar hoorde je ze niet over.
De persoon en politicus Lubbers viel samen met zijn tijd, de harde jaren tachtig. De ondernemer met een flardje sociaal bewustzijn die de verzorgingsstaat saneerde. Zoiets gold ook voor Kok, de werknemersvoorzitter die in de jaren negentig een pact sloot met het liberalisme. Je kunt een van beide of beiden ondeugdelijk vinden, maar het land ging onvermijdelijk een beetje naar hun leiderschap staan. Er ontstond een samenhang tussen de eerste politicus en de politieke cultuur. Als die wisselwerking met het ambt komt en niet afhankelijk is van persoonlijke kracht dan is het vooruitzicht van een door een aarzelende en wijsneuzige professor gedomineerd decennium niet gunstig.