De breuk met de man die hem ontdekt en groot maakt, de achttien jaar oudere impresario en (ex-)minnaar Serge Diaghilev, ligt vijf jaar achter hen. Vandaag, op de 19de januari van het nieuwe jaar na de wapenstilstand, met de gloed van de Eerste Wereldoorlog nog in de rug en een sluimerende waanzin op de hielen, zal Vaslav Nijinski nog één keer schitteren. In Sankt Moritz. Het verloop van die dag krijgen we te horen van drie mensen. Zijn vrouw Romola. Zijn huisknecht Peter. En van Diaghilev himself. De succesvolle roman is door Japin voor het toneel bewerkt. Met Maarten Heijmans als de danser en Jeroen Krabbé als zijn ontdekker. Gemaakt door DeLaMar-producties en in het theater van producent Joop van den Ende nog tot het eind van deze maand exclusief te zien.

De roman is door de beperking tot die ene, voor Nijinski noodlottige dag een constructie die vooruit en achteruit in de tijd springt. Op het toneel zijn daar kunstgrepen voor nodig – hier een vormgeving (Lez Brotherston) van wanden die de speelvloer snel van locatie en ruimtelijke illusie doen verschieten. Projecties vereenvoudigen het heen en weer springen in de geschiedenis en suggereren de fysieke aanwezigheid van dans die in de vertelling ontbreekt: Nijinski danst immers niet meer en zal dat ook niet meer doen. Springende en zwevende hologrammen doen dat voor hem. Het levensgrote probleem van het verhaal lijkt te zijn dat de danser er in januari 1919 ook geestelijk al niet meer is: hij is gek aan het worden. Eigenlijk is deze toneelproductie over Vaslav er een zonder titelfiguur. Maarten Heijmans speelt feitelijk een schim.

Jeroen Krabbé (Diaghilev) is het werkelijke centrum en tevens de verteller. Zijn materiaal is echter aan de magere kant. Een fletse mengelmoes van valse nichtenjaloezie en een achterhoedegevecht tegen ouderdom. Daar haal je de overkant van het podium niet mee. Krabbé is misschien wel een slimme maar niet zo’n intelligente toneelspeler. Met lepe maniertjes en gestapelde clichés probeert deze Jan Splinter zich door de winter van het lege script te rommelen. Hij komt een eind, toegegeven, maar sterk toneel is anders. Japins plot helpt hem ook niet. We treffen de twee kunstenaars op een moment dat er voor hen nauwelijks nog iets op het spel staat. Ja, de koud geserveerde wraak van Diaghilev (die zijn pupil geen artistieke toekomst meer gunt). En de angst van Nijinski’s omgeving voor diens opwalmende waanzin. Maar dat zijn ingrediënten die na een paar scènes zijn uitgevlamd. Daarna werkt het verhaal toe naar de climax, naar het moment suprême waarop de danser weer zal dansen. Maar alle ingenieuze filmtrucages ten spijt, die scène is een regelrechte anticlimax.

De kijker moet het verder doen met een paar sterke scènes tussen Nijinski’s kindvrouw Romola (Noortje Herlaar) en haar vileine moeder Emilia (Beppie Melissen). Waarin die laatste haar dochter keer op keer uitlegt dat het een erg slecht idee is om verliefd te worden op het lichaam van een podiumillusie. Zeker als die illusie ook nog eens een flikker is. Die scènes vormen een ijzersterke winst in de vertoning. Maar zeg nou zelf: dáár komen we niet voor. Ik vond het alles bij elkaar in elk geval een magere oogst voor de vijftig euro die ik moest neertellen.


Nog t/m 25 mei te zien in het DeLaMar-theater. Reserveren de website of 0900-3352627

Beeld: Jeroen Krabbé in Vaslav (Leo van Velzen).