Een ‘rots’ van glazen kubussen. Groen, verwijzend naar de koperen daken in het historische centrum. Voor de rest is het verschil met het centrum levensgroot, bijna een provocatie van Rem Koolhaas/OMA aan de rand van de Slotsholmenwijk. De stadsbouwmeester van Kopenhagen, Tina Saaby, geeft toe dat ze haar hart vasthoudt als het Bryghus begin 2017 voltooid is omdat het een schisma zou kunnen betekenen tussen de oude binnenstad en de nieuwe buitenwijken. Bryghus wordt over de weg heen gebouwd en rijst vanuit het water gezien op als een groene berg op de walkant. In het hart van het gebouw moet het Deense Architectuur Centrum komen, daarboven woningen en aan weerszijden kantoren en een parkeergarage: in alle opzichten multifunctioneel. De projectleider van OMA, Ellen van Loon, heeft er hoge verwachtingen van. ‘Door de stedelijke routes door het hart van het gebouw te leiden, ontstaat er een breed scala van interacties tussen de programmaonderdelen en de stedelijke omgeving.’ Vertrouwd architectenjargon.

Vergeet de context, is een adagium van Koolhaas uit het verleden. Inderdaad. Pal naast zijn Bryghus staat de indrukwekkende oude brouwerij van Christian IV met zijn bakstenen muren en pannendak, daarachter een geel geschilderd hofje en het Christiansborg Paleis. Kopenhagen is in dit district vergeven van monumenten, paleizen en beursgebouwen. Het Bryghus lijkt als een meteoriet in de oude stad te zijn neergekomen. Akkoord, er is iets aan voorafgegaan. De Zwarte Diamant, de behuizing van de Koninklijke Bibliotheek, staat hier al weer een kleine vijftien jaar, en ook dat is een compromisloos complex van zwart spiegelend glas ontworpen door schmidt hammer lassen, de makers van het Internationaal Strafhof in Den Haag. Kopenhagen is dus wel wat gewend. Terwijl Kopenhagen het aandurft de nieuwe tijd in de binnenstad te incorporeren, lijkt Amsterdam beducht voor nieuwe interventies en verbant die naar de Zuidas of de IJ-oevers. Begrijpelijk, sinds de status van Unesco Cultureel Erfgoed, maar het zet wel de binnenstad op slot.

Bryghus en de ontwikkeling van het havenfront in Kopenhagen symboliseren een nieuwe gouden eeuw voor de Deense hoofdstad. Barcelona werd in het begin van de jaren negentig het mekka voor stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten. Kopenhagen heeft die rol overgenomen. Kilometerslange voormalige havenbekkens zijn de laatste tien jaar tot bloei gekomen, bevolkt door woningbouwcomplexen, kantoren en bedrijven. Lag in Barcelona het accent op een voorbeeldige openbare ruimte, op verlichting van de gecondenseerde binnenstad, in Kopenhagen is het spectrum breder en bovendien een weerslag van de behoeften van deze tijd. De Deense presentaties op de Architectuur Biënnale van Venetië getuigden de afgelopen jaren van een nieuw elan. Duurzaamheid, vervoer, herontwikkeling van cultureel erfgoed, nieuwe natuur: het staat allemaal tegelijkertijd op de agenda. Toen Amsterdam eind juli 2014 getroffen werd door hoosbuien met als gevolg ondergelopen straten en kelders togen ingenieurs naar Kopenhagen dat dezelfde zondvloed op 2 juli 2011 had meegemaakt. In twee uur tijd viel er 150 millimeter regen die voor één miljard euro schade toebracht. Wat zouden we daarvan kunnen leren?

Sinds 2011 heeft de gemeente Kopenhagen drastische maatregelen genomen: waar mogelijk zijn grasdaken aangelegd die het hemelwater vasthouden en op een steenworp afstand van het Amalienborgpaleis is de middenberm van de Annae Plads van zijn bestrating ontdaan en veranderd in een langwerpig plantsoen. Er spelen kinderen, er picknicken ouderen. Het lijkt erop dat Kopenhagen het effect van hoosbuien voortvarender aanpakt met sedumdaken, waterbekkens en groenstroken in uiteenlopende buurten. Dicht bij het centrum is nota bene een wildpark aangelegd, waar nachtdieren zich onbedreigd voelen. En zo zijn er meer voorbeelden waardoor Amsterdam inspiratie zou kunnen opdoen: de brede fietspaden die veiliger zijn want meer gescheiden van het autoverkeer, en de gevarieerde architectuur in de oude havengebieden. Kijk naar de Piet Heinkade, die is eenvormiger en meer rigide.

De gelijkenis tussen Amsterdam en Kopenhagen is groot. Het grachtenstelsel en de havenbedrijven hebben ze gemeen, hoewel Kopenhagen met 550.000 inwoners beduidend kleiner is. Bovendien is Kopenhagen Den Haag, Hilversum, Rotterdam en Amsterdam ineen. Met stadsarchitect Saaby zoek ik naar de origine van de bloei van Kopenhagen en opnieuw zijn de parallellen met Amsterdam opvallend. We zitten in het kantoor van de dienst Stedenbouw in de wijk Islands Bryggen die in rap tempo vernieuwt en verhipt. Het gebouw zelf is nog bezig het ambtenarenzweet van zich af te schudden. Terwijl om ons heen projectteams in vergaderzaaltjes bijeen klitten, bespreekt Saaby het veranderende Kopenhagen.

Het was 52 jaar geleden de eerste stad in Europa die het centrum tot voetgangersgebied bestempelde, het befaamde uitgestrekte Stroget. Dat het inmiddels voornamelijk een paradijs is voor toeristen, daar zit Saaby (en de stad) niet zo mee. Dergelijke gebieden heeft een metropool nodig. In de jaren tachtig verpauperde Kopenhagen. Bewoners verlieten de stad, zielloze wijken achterlatend. ‘We hebben toen Nørrebro aangepakt door er veel te slopen, iets waar we nu spijt van hebben. Die woningbouw kan vermoedelijk de tand des tijds moeilijker doorstaan dan de oorspronkelijke bebouwing.’ Hoor ik in die woorden van Saaby hetzelfde commentaar als op de Dapperbuurt en delen van de Jordaan?

Het gebruik van wit stucwerk betekent een breuk: Kopen­hagen is een stad van baksteen en koperen daken

Toen de industrie rond de eeuwwisseling begon te kwakkelen, was het de beurt aan de oude havenbekkens voor een gedaanteverandering, ongeveer gelijktijdig met het Oostelijk Havengebied in Amsterdam. Indertijd sprak voormalig rijksbouwmeester en supervisor van de IJ-oevers Tjeerd Dijkstra zijn vrees uit dat wonen aan een dok niet zo vanzelfsprekend zou zijn. ‘Je woont aan een diepe badkuip met hoge kades’, was zijn commentaar op Borneo/Spoorenburg van architect Adriaan Geuze. Dijkstra heeft niet helemaal gelijk gekregen, want er zijn levendige woonwijken ontstaan. Feit is wel dat architecten de juiste verhouding moesten vinden tussen maat en schaal van de bouwwerken op de verlaten werven. Uitgerekend Geuze vinden we ook terug in Kopenhagen, in Nordhavn aan de noordkant van de binnenstad, niet ver van de ‘ligplaats’ van de Kleine Zeemeermin. Geuze dankte de opdracht ongetwijfeld aan zijn ervaring in Amsterdam. Nordhavn is een mengeling van oude en opgeknapte fabrieken aan de Amerikakaj en nieuwe wooncomplexen. Klinkers op de kaaien, bootjes voor de oever, maar – en dat is het verschil met Borneo in Amsterdam – veel robuustere appartementencomplexen, op een verhoogd platform voor de auto’s, en uitgerust met binnen- en voortuinen.

Hier proef je de uitgestrektheid van het havenfront in Kopenhagen, vermoedelijk het langste in Europa, en de weidsheid van de zijtakken van de Sont. Voor de kust liggen overal bastions waarmee de Denen zich verdedigden tegen aanvallen van de Zweden. De architectuur respecteert dat verleden, net als in Amsterdam, maar gaat in de oude havengebieden gewaagde combinaties aan: ronde torens als bakens tussen de nieuwe langwerpige blokken, extra large, en het gebruik van wit stucwerk. Het laatste betekent een breuk met de bouwcultuur: Kopenhagen is een stad van baksteen en koperen daken.

De wegtrekkende industrie heeft de kades teruggeven aan de stad, maar dat niet alleen. Wat schoon water allemaal niet vermag. In de Amstel kan tegenwoordig gewoon gezwommen worden. Als het grachtenwater nog had gestonken was er geen Gay Pride mogelijk geweest of de dagelijkse parade van bootjes met dj’s en champagne. Het is het gevolg van de aansluiting van de grachten op de riolering in 1987. Het zwemmen in open water is in Kopenhagen geïnstitutionaliseerd. Ik fiets langs twee openluchtbaden, afgezet met hekwerk en omringd met houten vlonders, waar op deze zonnige septemberdag gezwommen wordt. Bij het kantoor van uitgeverij Sanoma in Slussholmen dient het bad als pauzenummer voor de werknemers.

Wat onmiskenbaar de boost van de stad heeft versneld, is de opening van de Øresundbrug op 1 juli 2000 tussen Denemarken en Zweden. Bijna acht kilometer lang is de brug die over de helft overgaat in een tunnel omdat het scheepvaartverkeer geen stremming mag oplopen. Bijna twintigduizend voertuigen per etmaal maken gebruik van deze verbinding, waar de afgelopen maanden een beetje de klad in is gekomen door de geïntensiveerde paspoortcontrole. Zweden wil de toestroom van vluchtelingen uit Denemarken blokkeren, omgekeerd is dat nog sterker het geval. Het zal een voorlopige rem betekenen op de dubbelstad Kopenhagen/Malmø zoals te zien was op de biënnale: zelfrijdende auto’s, peoplemovers en lightrail. Had Amsterdam maar zo’n verbinding geslagen over het IJmeer naar Almere, denk ik, dan hadden beide economieën, de moeder- en de dochterstad, daarvan kunnen profiteren. Nu zijn er in het ‘oude land’ landschappelijke wonden geslagen door verbrede snelwegen, fly-overs en bruggen.

De brug/tunnel over de Sont heeft bijgedragen aan de stichting van Ørestad (spreek uit ‘eusted’), in de nabijheid van luchthaven Kastrup. Ik besluit er naartoe te fietsen. Wanneer ik de nieuwbouw van de Universiteit van Kopenhagen en het complex van de Deense nationale omroep gepasseerd ben, stuit ik op iets wat eruitziet als een Japanse golfkooi, een met blauw gaas omwikkelde kubus. ’s Avonds komt hij tot leven als lichtjes in het gevelgordijn gaan flonkeren. Het is het nieuwe Konserthuset van Jean Nouvel. Veel buitenlandse stars heeft Denemarken niet binnengesleept, Nouvel en Koolhaas daargelaten, maar als ze iets maken is het compromisloos.

Waar zijn de naargeestige pakhuizen uit The Killing, waar de dodelijk saaie interieurs uit Borgen?

Op weg naar Ørestad zie ik aan mijn rechterhand een ongeremd natuurgebied, met plassen, struikgewas en laag geboomte. Dat het publiek toegankelijk is, bewijzen de slingerpaden en de bruggetjes hier en daar. Ik kan me voorstellen dat vrouwen hier na zonsondergang ongaarne doorheen fietsen, terwijl mannen met andere verlangens het juist als een eldorado beschouwen. Saaby: ‘Het is een bewust onverlicht natuurgebied, bestemd voor wilde dieren die door kunstlicht zouden worden afgeschrikt.’ Het was, zegt ze, shit ground, een voormalige afvalstort die op deze manier een nieuwe bestemming heeft gekregen. Bijzonder, want waar ter wereld vind je zo dicht bij een stadscentrum een wildpark?

Het centrum van Ørestad kent een schreeuwerige tweelingtoren van het Bella Center, een conferentiecentrum met hotel, waar ze bij de dienst Stedenbouw een beetje spijt van hebben. Te veel façade-architectuur vinden ze de schuin geplaatste torens die om elkaar heen lijken te dansen. Toch verdedigt de dienst Stedenbouw het, met als argument: het gaat niet om onze smaak maar om het doel elke wijk een eigen karakter te geven. Congrescentra blijven een vreemde eend in de bijt in steden, dat zie je bij de Rai ook: naar binnen gekeerde enclaves, uitsluitend gericht op beurzen en beursgangers. Ze zijn een noodzakelijk kwaad, waar kennelijk de Denen evenmin een passend antwoord op hebben gevonden. Zonder een activiteit zijn gebouw en omgeving doods.

Aan de rand van de wijk ligt The 8-building, een achtvormig megabuilding van BIG Architecten. Dit bureau heeft inmiddels vooral naam gemaakt buiten Denemarken, onder meer met een nieuw type wolkenkrabber in New York en het paviljoen voor de Wereldtentoonstelling in Shanghai. De 8 van BIG bestaat uit een doorlopende hellingbaan waaraan woningen en voorzieningen liggen, een sedumdak en een waanzinnig uitzicht op een waterpartij. De bedoeling is dat verschillende generaties zich hier thuis voelen. Dat concept sluit aan bij een opmerking van Saaby. Architectuur en stedenbouw gaan niet zozeer over grote ego’s en bijbehorende gebaren, als wel over de menselijke maat en de ontmoeting. Zowel oud als jong moet zich thuis kunnen voelen in de stad. Ze verwijst naar een experiment in de negentiende-eeuwse wijk Vesterbro, een stadsvernieuwingsgebied. De tuinen werden uitgegeven als gemeenschappelijk domein, de bewoners kregen er zelf zeggenschap over en moesten ze ook onderhouden. Auto’s werden van de binnenterreinen geweerd. Na een moeizame start pikten de bewoners de formule op. Vesterbro werd een succes, een bewijs van collectieve verantwoordelijkheid en gemeenschapszin.

De 8 van BIG borduurt daarop voort. Ouderen en jongeren living apart together in een complex. Saaby haalt als voorbeeld haar eigen schoonouders aan, allebei rond de tachtig, die twee jaar geleden besloten van Jutland naar de grote stad te verhuizen. Ze hebben er geen seconde spijt van gehad, zo sprak de levendigheid van het stadsleven hen aan, de spontane concerten op straat, de reuring. Staat daar misschien onveiligheid, zowel sociaal als verkeerstechnisch, tegenover? Geenszins. De fietspaden zijn breder en rustiger dan in Amsterdam, criminaliteit lijkt afwezig. Waar zijn de naargeestige pakhuizen uit The Killing, waar de dodelijk saaie interieurs uit Borgen? Ik heb ze niet kunnen vinden.

De grote stad is in trek. In recente rapporten van het Centraal Bureau voor de Statistiek is al aangegeven dat Amsterdam, samen met Utrecht en Den Haag, de komende decennia snel zal groeien, ten koste van het platteland. In de metropool Kopenhagen – het eiland Seeland – is dat niet anders. Per jaar moeten er naar schatting zeventienduizend nieuwe inwoners een plek kunnen krijgen. Dat verklaart de onstuimige bouw naar het zuiden toe (Slussholmen) en naar het noorden (Nordhavn). In Ørestad lijkt nog volop ruimte. Het water is het leidend principe in alle nieuwbouwwijken, opnieuw om de volgende hoosbui afdoende te kunnen opvangen. Maar de levenloosheid is opvallend, alsof men nog geen raad weet met de bak water. Je gaat een vaporetto missen die Venetië aan elkaar smeedt, of de ongebreidelde pleziervaart van Amsterdam. Zelfs oude mannetjes met een hengel heb ik niet bespeurd, terwijl het weer daar wel toe uitnodigt. Daar staat tegenover dat de kades, pleintjes en boulevards zorgvuldig zijn ingericht, met wuivende pluimen en grasplateaus. De hele sfeer is er een van aangeharkte rijkdom en welvaart. Ook op straat heerst de stilte van de Vinex, vreemd genoeg. Terrassen of cafés ontbreken, scholen of crêches eveneens. Uiteindelijk weet ik een cappuccino te bemachtigen bij een rondrijdend wagentje dat we hier kennen van de Rollende Keukens.

Het volgepakte Amsterdam staat tegenover de nog onbenutte ruimte in Kopenhagen. Amsterdam lijkt door de kwetsbare natuur in de omgeving geen kant op te kunnen, waar in Denemarken terreinen braak liggen. Het sterkst is dat te zien bij de nieuwe cruiseterminal aan de noordkant. De weg er naartoe is een bijna deprimerende tocht langs loodsen en braakliggende terreinen vol Maersk-containers. Het uiteindelijke gebouw van de terminal bestaat uit drie paviljoens met grasdaken die eruitzien als decorstukken voor een oorlogsfilm. Het is er winderig, kaal en verlaten. Dat moet toch anders kunnen, denk je. Dit is niet de feestelijke binnenkomst die een vakantieganger verwacht. Als Amsterdam zijn terminal volgens plan wil verplaatsen, vereist dat een betere logistieke aansluiting.

De hoofdsteden houden elkaar in de gaten, Saaby kent Amsterdam. Wat leert Kopenhagen van Amsterdam en wat kunnen wij omgekeerd leren? ‘We zijn jaloers op de manier waarop Amsterdam het fietsparkeren probeert op te lossen, met platforms en garages. Daar zijn wij nog maar net mee begonnen, zoals bij het Museum voor Moderne Kunst waar de fietsen half verscholen zijn in een heuvel. Amsterdam is verder dan wij als het gaat om shared spaces, ruimtes die door verschillende vervoersstromen gebruikt worden. Maar wat in Amsterdam minder goed gaat is de snelheid van beslissingen. Wij houden meer van bezinning, van reflectie. Dat je nog even langer nadenkt over een project. Hoe het nog beter zou kunnen worden.’ Dat is ook het verschil tussen de stedenbouwers aan de overzijde van de Sont, in Malmø, en hun collega’s in Kopenhagen: er is in beide steden hard gewerkt aan de metamorfose van de havengebieden, maar in Denemarken wordt meer aandacht besteed aan de detaillering en het design dan in Zweden – en ook meer dan in Nederland, is een conclusie die getrokken kan worden.

Stedenbouw met een menselijke maat en touch, dat ben ik in Kopenhagen tegengekomen. Terwijl Amsterdam op sommige plekken en dagen te vol is, is er in de Deense hoofdstad ruimte voor (veel) kinderwagens, moeders die een park of de kade opzoeken. Die zich neervlijen op ligstoelen bij het nieuwe stadstheater. Rust, ruimte en relaxtheid, daar kunnen we nog veel van leren.


Beeld: (1) impressie van het bryghus (OMA); (2) Bella Center in ørenstad. Kopenhagen (Jaap Huisman)