Ik zou niet meer kunnen herhalen wat het was, en als ik het wel kon zou ik het niet durven. Denk maar in de trant van: ‘Niet achterover leunen!’ ‘Wakker blijven!’ Maar nu heb ik dus een stem van buitenaf gevonden om mezelf op het juiste spoor te houden.
Als je het niet meer weet, schijnt Martin Bril gezegd te hebben, schrijf dan gewoon over je vrouw, of je hond, iets nabijs.
Die nabijheid moet je maar net kunnen vatten.
En dan nog: je moet er genoegen mee durven nemen.
In mij voeren nabij en veraf een continu gevecht.
De columns die ik van anderen heb onthouden, zijn altijd plotloze verhalen, los van de actualiteit. Van Stephan Sanders herinner ik me een column uit de tijd dat hij nog voor de Volkskrant schreef, dat hij onverwacht de nacht bij iemand heeft doorgebracht en de volgende ochtend door een vreemde buurt of stad loopt, op weg naar het station. Van Bas Heijne dat hij al zappende ’s nachts bij softpornofilms terechtkomt, en bij de aanblik van gebruinde Ibiza-gangers overvallen wordt door melancholie. Remco Campert schreef ooit een column over hoe hij in Barcelona in bed belandt met een Spaanse, en dat er ’s ochtends een wiegje in de hoek van de kamer blijkt te staan, met ja, een baby erin.
Dit staat er op die snipper, ik scheurde het uit de VPRO Gids, maanden geleden: ‘Fransen hebben het mooie woord vécu: ervaren, aan den lijve ondervonden. Je moet altijd je eigen werkelijkheid je scenario in trekken. Niet afgaan op dingen die anderen gezien hebben, maar die je zelf gezien hebt.’
Ik houd van tips, ook zoiets. Onder mijn bureau ligt een mapje met daarin krantenstukken over modestad Antwerpen, een bijlage van The Observer over de meest sexy restaurants van Europa, een artikel uit de NRC over wat de beste chai is en waar je die kunt kopen, of hoe je die zelf kunt maken, en dan ook nog stukken over welk festival komende zomer het meest interessant is, en in welke buurt van New York je het best een appartement kunt zoeken en wat daar verder nog te doen is.
Zo kansloos allemaal, zo basically niet aan de orde.
Het gaat erom met wie je bent, op welk moment. De rest kan slapend uitgezeten worden.
Het meest interessante festival dat ik ooit bezocht was Pinkpop driehonderd jaar geleden, we zaten met een groepje bijeen in het gras, te drinken, te roken. De jongen op wie ik verliefd was, bleef maar in gesprek verwikkeld met zijn vriendin, terwijl mijn vriend steeds kwader op me werd en in z’n eentje maar Dire Straits van wat dichterbij ging bekijken. En dat terwijl ik vast ‘Wakker blijven!’ op m’n bureau had gelegd die ochtend. Achteraf bleek de vriendin dit moment te hebben uitgezocht om op te biechten dat ze met de leraar economie naar bed was geweest. En dat die haar helemaal niet dik had gevonden.
Ik zie hem nog precies voor me, die leraar economie. Hij droeg zijn witte overhemd in zijn strakke spijkerbroek, hij had een bril met een zwaar montuur, hij bezocht onze klassenfeesten en had een extreem sexy vriendin op rode laarsjes. Hij hield van Santana, vooral van het nummer Black Magic Woman. Ik had voor het eerst een echt boek gekocht, Bleekers zomer, van Mensje van Keulen, en zat dat te lezen achter in de klas. Hij kwam naar me toe lopen, op zijn puntige halfhoge boots, en tikte de kaft aan met zijn pen. ‘Schijnt wel goed te zijn, hè?’ Eigenlijk tikte hij daarmee mij aan. Hij had een diep, intimiderend stemgeluid. Hij keek altijd boven zijn brillenglazen uit, alsof hij meer last dan profijt had van die bril.
Het gaat nog verder dit verhaal.
De vriendin en ik, en onze vriendjes, werden bij hem thuis uitgenodigd, ergens in Bos en Lommer wat toen echt nog ver weg was, en hij maakte sudderlapjes voor ons. Dat wil zeggen: een meisje uit een hogere klas maakte die, heel raar dat zij opeens boven aan die trap stond om ons te verwelkomen en niet die sexy vriendin. Ik weet niet meer hoe ze heet, maar wel dat een woordspeling met ‘vagina’ erg voor de hand lag. Ze had bolle ogen, en ze zei gênante dingen. Bijvoorbeeld dat ze zelf geen wc hadden, maar wel bij de onderburen terecht konden. En dat je dan te lang wacht. ‘En dan stinkt ’t zo!’
Ze zei het zo onbekommerd, alsof ze al jaren getrouwd was met onze leraar economie. De concurrentieslag met meisjes uit de hogere klassen was in die tijd dodelijk. De vriendin en ik, we voelden ons kleiner dan ooit. En leergieriger.