Het is moeilijk onder woorden te brengen waar die bevreemding precies vandaan komt. Ik wil steeds het woord ‘gewoon’ gebruiken: Vonne van der Meer heeft met Eilandgasten haar meest gewone boek tot nog toe geschreven. Als ik echter denk aan haar schrijfstijl, die zo precies en mooi is, vind ik dat woord ‘gewoon’ een gotspe. Het is helemaal niet gewoon om zo goed te kunnen schrijven.
In vergelijking met Van der Meers andere romans en verhalen is Eilandgasten een kabbelend getoonzette roman met een geruststellende boodschap: alles blijkt uiteindelijk ergens goed voor te zijn, niets wordt zomaar overboord gegooid en, het allertroostrijkst, niets blijft onopgemerkt. Haar schrijfstijl is, wederom in vergelijking met haar vroegere werk, minder compact en poëtisch. Gewoner eigenlijk. De compositie van Eilandgasten is weliswaar bedacht en doorkneed, maar heeft met de aaneenschakeling van afgeronde verhaaltjes veel weg van een parelsnoer: verzorgd en sjiek, maar ook veilig en braaf.
Is dit erg? Een beetje. Vonne van der Meer is mijn favoriete Nederlandse schrijfster, omdat zij het reikhalzen weet te vangen in sprookjes- of parabelachtige vertellingen die licht van toon zijn en zwaar van betekenis. Haar moraal is goed te verteren omdat ze hem verpakt in sensueel proza. Het hoogtepunt wat dat betreft was haar roman De reis naar het kind (1989), maar ook de verhalen in Nachtgoed (1993) en haar voorlaatste boek, de novelle Spookliefde (1995), waren prachtige exempelen van vertellerslust.
IN DE REIS naar het kind verlangt de hoofdpersoon, Julia genaamd, zo naar een baby dat ze een reis naar Peru onderneemt om er een te kopen. Ze raakt daar verzeild in een koehandel en wordt opgelicht. In plaats van met een baby keert ze huiswaarts met een tandeloze kale oude man, slechts in zijn hulpeloosheid lijkend op een baby. Haar man is ontzet, maar Julia volhardt in de verzorging van die man. Het is de ijzeren consequentie van het alles op alles willen zetten om een kind te krijgen dat ze datgene wat haar nu in de schoot is geworpen niet laat stikken. (Dat de morele implicatie van De reis naar het kind zo sterk is dat iemand zich erdoor bespot kan voelen, bleek mij pas toen ik het cadeau had gedaan aan een vriendin die al langer naar een kind verlangde en die mij vervolgens een tijdlang niet meer wilde zien.)
Ook het zeventienjarige meisje in Spookliefde neemt uiteindelijk genoegen met iets anders dan waarnaar ze oorspronkelijk verlangde. Zij begeert eigenlijk de schoolmeester die in de avonduren dichter is, maar omdat hij weinig respons geeft stort ze zich op zijn tweelingbroer. Vervelende bijkomstigheid: deze broer is achterlijk. Hongerend naar een naakt lichaam trekt ze hem op zich, maar het enige wat hij doet is in haar borst prikken alsof het een kwal is. Een kwal ja, want de zee is rondom, zoals altijd in de boeken van Vonne van der Meer. De schoolmeester raakt later alsnog gelanceerd; ze wordt overspoeld door zijn gedichten en brieven. Te laat, want wat moet er van zijn simpele broer terechtkomen als ze hem in de steek zou laten? ‘Hoog gras dat niemand meer komt maaien.’
Het mooiste verhaal in Nachtgoed, ‘Bedrog’, is dat van de vrouw die ‘s(ochtends vroeg haar huis verlaat om zwartepieten te gaan schminken en aan het vrijen slaat met de eerste de beste piet, een afstotelijke vent bovendien. 'Nog voor mijn zevende huwelijksjaar, nog geen acht maanden na de geboorte van ons tweede kind, had ik de belofte verbroken. Terwijl er niet eens sprake was van een crisis. Noch van een congres.’
VONNE VAN DER Meers verhalen hebben iets sprookjesachtigs omdat zij haar personages een tocht laat afleggen, zoekend naar de vervulling van hun dromen. Dat wat aanvankelijk het meest in aanmerking lijkt te komen om hun verlangen te bevredigen, voldoet niet meer als iets op hun pad komt wat alles anders maakt en het oorspronkelijke verlangen in een ander licht plaatst. De woorden van de schoolmeester in Spookliefde verliezen hun betovering voor het meisje als ze zijn zwijgzame broer onder haar hoede neemt. De zoektocht naar een kind in De reis naar het kind is voltooid met de komst van de oude Pablo uit Peru. ‘Een pasgeboren baby is ook een wildvreemde.’ Overspel behoort in Nachtgoed voorgoed tot het ranzigst mogelijke gebied. ‘Ik had het gedaan op een vlekkerige vloerbedekking, in een miezerige nieuwbouwwijk nog geen tien minuten van mijn huis, met een man die me niet eens had mogen kussen.’
Het wulpse proza van Vonne van der Meer kan niet verhullen dat haar verhalen lessen in nederigheid zijn. Nederigheid ten aanzien van ‘dat stelletje gangsters’ zoals ze in De reis naar het kind het lot omschrijft. In de erotisch geladen verhalen van haar bundel Nachtgoed blijven de dromers letterlijk naakt achter, op een eiland natuurlijk, belaagd door een gulzige zee en een van alle kanten komende wind.
EN NU IS er dus Eilandgasten. Het is een raamvertelling met als overkoepelend personage een werkster die een vakantiehuisje op Vlieland aan het begin van het seizoen klaarmaakt voor de gasten die gaan komen en aan het eind van het seizoen het huisje weer afsluit. Met speciale zorg legt ze het gastenboek zó neer dat de huurders het wel moeten zien. Ze stopt zelfs een veertje tussen de bladzijden, op de plek waar geschreven kan worden. Zij moet het tenslotte doen met deze getuigenissen, terwijl ze het liefst zou willen zien wat zich allemaal afspeelt bij haar afwezigheid. ‘Soms zou ik willen dat mijn armen de muren waren, mijn ogen de ramen. Dat ik kon zien en horen wat Duinroos meemaakt.’
Eilandgasten is in feite de vervulling van haar wens. Hoofdstuksgewijs trekken ze aan ons geestesoog voorbij, de bezoekers van Duinroos. Oud, jong, getrouwd, verliefd, zwanger of juist niet, suïcidaal of niet stuk te krijgen; ze komen op het eiland en er gebeurt iets met ze. Want: ‘Op het eiland gebeuren de dingen voor het eerst.’ En dus wordt een huwelijk gered, ontsnapt een kind aan de abortusdood, hervindt een weduwnaar zijn levenslust en begint een nieuwe relatie.
‘Niet te zoet, niet te zuur’, zo prees afgelopen zomer de Italiaanse neringdoenster me haar witte wijn aan. ‘Tikkeltje zoet’, prevelde ik tijdens lezing van Eilandgasten. Stuk voor stuk zijn het mooie en overtuigend neergezette minidrama’s, overtuigend, maar het geheel gaat schuil onder de theemuts van de werkster. Iets wat ik nog nooit had gehad bij de andere boeken van Vonne van der Meer stoorde me nu: het gemis aan tegenstemmen. Zonder uitzondering zijn alle figuren gearticuleerd en contemplatief ingesteld, inclusief de poetsmevrouw. Allemaal hebben ze een zeldzame gevoeligheid voor woorden - hiernamaals: ‘Alsof me nog een uitgebreid hierna te wachten staat’; abortus: ‘Een spookwoord’; geheim: ‘Een woord met zeven sloten erop.’ En allemaal zijn ze van goede wil. De lessen in nederigheid zijn bij voorbaat aan deze mensen besteed. Zelfs het meest nukkige personage kalkt uiteindelijk met hanepoten in het gastenboek: ‘All shall be well.’
Waar is het zwarte ondergoed gebleven? De blote armen, die dan weer wel en dan weer niet worden bedekt met een omslagdoek? Nu moeten we het doen met een zwarte boodschappentas aan het stuur van de fiets van de werkster, en een veertje en een takje, door iedere nieuwe gast weer gekoesterd en geherinterpreteerd en nooit eens in de open haard geflikkerd.
Eilandgasten is een zorgvuldig verteld geheel, met subtiel terugkerende motieven en mooie gedachtespinsels: ‘Mensen die geen oog hadden voor wreedheid, zagen die ook niet in zichzelf.’ Maar het is ook allemaal net te rond, te zacht en te lief. Het is vast belachelijk, want waarom zou je een schrijver vast willen pinnen op wat hij of zij eerder heeft geschreven, maar ik zou eigenlijk willen zeggen: te rond, te zacht en te lief voor een schrijfster als Vonne van der Meer.
Dichters & Denkers
Lessen in nederigheid
ZOU IK Eilandgasten, de nieuwe roman van Vonne van der Meer, hebben herkend als een echte Van der Meer als ik niet zou hebben geweten dat hij door haar was geschreven? De vraag stellen is hem beantwoorden, want waarom zou ik me zoiets afvragen als ik niet licht bevreemd was geraakt bij het lezen?
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1999/35
www.groene.nl/1999/35