CAMBRIDGE – Het is maandagochtend half negen. In een moderne collegezaal in een van de vele negentiende-eeuwse gebouwen die Tufts University rijk is, zitten activisten uit Zimbabwe, Nepal, Gambia, Iran, Syrië en andere landen waar de democratie wel erg lang op zich laat wachten, schouder aan schouder met activisten die al wat bereikt hebben: zoals Zapatistas uit Mexico, vredesactivisten uit Colombia, jeugdige leiders van de «kleurenrevoluties» in Georgië, Oekraïne en Kyrgyzstan, sympathisanten van de Egyptische Kafaya-beweging, een democratische bisschop uit Zambia, plus hulpverleners en journalisten uit Nigeria, Rusland en Venezuela. Het is het begin van een doodvermoeiend programma op de zomerschool van Tufts. Een student moet er normaal zo’n vijftigduizend dollar per jaar aan lesgeld neertellen. De activisten die er nu zitten, hebben honderd dollar toegangsgeld betaald en sommige ook het eigen vliegticket. Ze zijn een beetje proefkonijnen in een experiment van Tufts.
Dictaturen opruimen is een groeimarkt geworden. Maar een simpel abc is het niet. Decennialang dachten democraten dat Amerika expert was in militaire staatsgrepen om foute regimes aan de macht te brengen. Tegenwoordig zien foute regimes in iedere geslaagde democratische revolutie juist de hand van Washington. De ene na de andere autoritaire regering probeert die nu de pas af te snijden. Vergunningen voor non-gouvernementele organisaties worden ingetrokken of onderworpen aan hernieuwde registratie. Opposanten die na een trip naar Washington terugkeren, worden voorzichtigheidshalve al op het vliegveld gearresteerd.
Waarom organiseert Tufts desondanks een programma om het door Amerikanen verdedigde «right to help» te versterken? De verklaring is simpel. Miljonair Peter Ackerman, oprichter van het International Center for Nonviolent Conflict (icnc), is sinds enige tijd bestuurslid en weldoener van Tufts, waar hij ooit zijn doctorstitel behaalde met een dissertatie over «Strategic Nonviolence». Ackerman is bovendien de producent van A Force More Powerful, een serie documentaires over niet-gewelddadig verzet tegen dictaturen, koloniale overheersing en buitenlandse bezetters. De serie kreeg een vervolg in een inspirerende film die de halve wereld is overgegaan: Bringing Down a Dictator, oftewel de val van de Servische president Milosevic.
Het eerste lesuur van de zomerschool verloopt niettemin bijzonder stroef. Professor Robert Pfaltzgraff geeft «een beeld van het huidige geopolitieke landschap» waarin democratiseringsbewegingen moeten opereren. Hij gebruikt een traditionele wereldkaart waarop Afrika en Zuid-Amerika kleiner zijn dan op moderne kaarten die de verhoudingen realistischer weergeven. Afrikanen en Latino’s protesteren. Hij vergaloppeert zich vervolgens door over de westerse «core countries» te beweren dat deze «geen militaire bedreiging voor andere landen» vormen. Cursisten afkomstig uit «countries of the periphery», zoals Colombia en Iran, wapperen strijdlustig met hun vinger en vragen sinds wanneer Amerika andere landen niet meer met militair geweld bedreigt. Al gauw schiet weer een tiental vingers omhoog wanneer Pfaltzgraff beweert dat westerse rechtsstaten «bijna al hun interne conflicten beslechten via instituties» als rechtbanken, terwijl er in de periferie, «de landen waar u actief bent», meestal naar «geweld, zoniet terreur» wordt gegrepen. Wanneer de professor ook nog eens ronduit zegt dat hij geen voorstander is van een staand VN-leger om bloedige conflicten een halt toe te roepen, begint de klas zich hardop af te vragen of men misschien «op de verkeerde zomerschool» is beland: «Is this a neocon course or what?»
De hele week door zijn er dit soort aanvaringen met de docenten. Volgens Bill Martel van Tufts is de selectie van deze docenten «opzet». Tufts wil uitvinden wat de cursisten aanspreekt en wat niet. De keuze voor Pfaltzgraff is een bewuste provocatie. Hoe dan ook: politieke concepten en termen zoals «failed states», «the clash of civilizations» en «the war on terror», die Amerikanen voor zoete koek slikken, schieten bij de buitenlanders in het verkeerde keelgat. Zij zijn zowel kritisch over hun eigen dictators als over de Amerikaanse buitenlandse politiek. Zij meten niet met twee maten. De docenten, die allemaal meer dan één hoge positie in regeringsinstanties bekleden, doen dat wél. Voor de rest verloopt de zomerschool volgens het recept van Ackermans trainingen, waarvan ik er zelf ooit een organiseerde in 2002 voor Irakezen die liever zonder Amerikaanse militaire interventie het bewind van Saddam Hoessein ten val wilden brengen: uitleg over de principes van niet-gewelddadig verzet, strategie en tactiek, praktische tips, succesverhalen.
Robert Helvey, een oud-militair die enkele jaren geleden tevergeefs de Birmese oppositie heeft getraind, maakt daarom grote indruk met zijn adviezen. «Iedereen die gearresteerd wordt, moet zijn vrienden debriefen hoe het was in de gevangenis, wat je hoort, wat er door je heen gaat als, bang!, de gevangenisdeur in het slot valt. Reduce fear by reducing surprise.» Helvey heeft inmiddels een Clausewitz-achtig handboek voor burgerlijke confrontatiepolitiek geschreven, dat iedere dissident van het internet kan downloaden.
Ook Slobo Djinovic van de Servische verzetsbeweging Otpor verbaast de cursisten met de ingenieuze manier waarop van maand tot maand de steun onder de bevolking voor een dictatuur kan worden bijgehouden. Je verdeelt de bevolking in groepen, in te slopen «steunpilaren» van het regime: kerkleiders, studenten, arbeiders, politie, leger, enzovoort. Door interviewtjes – «het is geen wetenschap, hoor» – verzamel je informatie over de vraag hoe de gehoorzaamheid en loyaliteit aan het bewind zich ontwikkelen. Elke groep krijgt elke maand een cijfer voor zijn gedrag. Een 1 staat voor «loyaal en bereid het regime te verdedigen», 2 voor «loyaal maar niet bereid het regime te verdedigen», 3 voor «neutraal», 4 voor «niet loyaal maar niet bereid in actie te komen» en 5 voor «niet loyaal en bereid in actie te komen», de groep waarvan het verzet het moet hebben. «En dan zie je hoe het werkt in je eigen land, in je eigen cultuur», zegt Slobo Djinovic. «Tijdens het WK voetballen en daarvóór tijdens de verkiezingen die Khatami in Iran aan de macht zouden brengen, schoot de loyaliteit van de Iraniërs één of meer punten omhoog. Toen de Navo Servië bombardeerde, ging een deel van de Servische bevolking van 4 naar 1. Ook interessant: je kunt er donder op zeggen dat als de politie een 1 krijgt het leger op 3 uitkomt en omgekeerd. Dit komt door de rivaliteiten in het repressieapparaat. Dat is een factor om rekening mee te houden.»
Peter Ackerman zelf intervenieert regelmatig in de discussies. Hij verhaalt hoe «cursisten uit erg brute, genocidale dictaturen altijd beginnen met protest aan te tekenen dat ongewapend verzet bij hen geen optie is. En we eindigen altijd met de conclusie dat verzet moeilijk of gecompliceerd is – maar niet onmogelijk.» Hij probeert de geesten ook te scherpen door kritiek te leveren op andere strategieën, zoals dreigementen van een oppositiebeweging om het regime te zijner tijd voor het Internationaal Strafhof te slepen: «Als je de steunpilaren van een regime aan je kant wilt krijgen, is dat onverstandig. Die mensen willen niet voor de rechter gedaagd worden en zullen dus niet jouw kant kiezen. In dictaturen weet niemand dat het Internationaal Strafhof alleen op topfiguren jaagt en niet op kleine vissen. Bovendien: de rechtspraak van tribunalen wordt vaak niet als objectief ervaren maar als victors’ justice. Het coöpteren van je tegenstanders – we zijn allemaal Serviërs, we zijn allemaal slachtoffers, waarom moet de ene groep slachtoffers de andere in elkaar slaan – dat werkt veel beter.»
Ackerman legt enkele malen geduldig uit dat zijn icnc geen overheidsgeld accepteert, dat al het geld voor trainingen, films en boeken van zijn familie komt, dat het icnc nooit zijn diensten aanbiedt maar afwacht «tot een verzetsgroep op onze deur klopt», en dat zijn centrum geen Amerikaans overheidsbeleid uitdraagt. Toch blijft de korte afstand van het icnc tot de Amerikaanse politiek knagen bij sommige cursisten. Het icnc heeft een kantoor in Washington en korte lijntjes met het ministerie van Buitenlandse Zaken, het departement voor ontwikkelingshulp Usaid en stichtingen die door het Congres betaald worden, zoals de National Endowment for Democracy en Freedom House, een voormalige Koude-Oorlogsorganisatie, waarvan Ackerman onlangs voorzitter is geworden. Bovendien gaat het vaak zo: ned geeft een verzetsgroep subsidie en daarmee wordt een training door het icnc gefinancierd.
Hoe de geldstromen ook lopen in de Washingtonse vissenkom, op de zomerschool blijkt er in ieder geval weinig verschil van mening te bestaan tussen het Witte Huis enerzijds en Tufts-docenten en het icnc anderzijds over wie vandaag de dag de dictators en schurkenstaten zijn. Pedro Brieger, een journalist uit Argentinië, voelt zich regelmatig geroepen de president van Venezuela Hugo Chávez te verdedigen, die, hoewel democratisch verkozen, toch voor dictator doorgaat op Tufts, terwijl Zapatista Luisa Perez Ortiz tijdens een discussie over «the right to help» uitroept: «Mogen wij dan als oppositiebeweging misschien toch nog zeggen, nee, dank je wel, wij willen niet geholpen worden?»
Joeria Savtsjenko uit Kyrgyzstan, die als journaliste actief was tijdens de omwenteling in haar vaderland, vraagt aan Ackerman wat te doen als Amerika dubbelspel speelt: «Bij ons steunde de Amerikaanse ambassade zowel onze beweging als de regering, wat moet je dan doen?» Het is een interessante vraag, want veel democraten in de Derde Wereld, hoe wanhopig ook, vertrouwen Amerikanen niet en vrezen voor verraad, voor lijstjes met namen en adressen die op een goede dag worden overhandigd. Is er nog geen strategie om dubbelspel vóór te zijn? Nee dus: Ackerman beantwoordt de vraag met een van zijn kwinkslagen: «Amerika zal onvermijdelijk altijd weer teleurstellen.» Robert Helvey waarschuwt: «Staten hebben geen vrienden, staten hebben belangen.» Maar daarmee zijn de soms hartverscheurende dilemma’s voor democraten in arme landen natuurlijk allesbehalve opgelost.
Ako Minasjvili uit Georgië heeft eind 2003 geholpen president Edoeard Sjevardnadze ten val te brengen. De 25-jarige Georgiër heeft ander nieuws over de rol van de Verenigde Staten: «Slobo van Otpor, die onze Kmara-beweging hielp trainen, was destijds niet welkom op de Amerikaanse ambassade in Tblisi, hoewel ambassadeur Richard Miles een oude bekende van Otpor was. Dat was een verrassing voor ons! De democratiseringsbeweging in Georgië heeft alles op eigen kracht moeten doen, ook al kwam president Bush dan later met ons de overwinning vieren. In Oekraïne dreef de oranjerevolutie wél op hulp van buitenaf. Ik denk dat het te maken heeft met coalities. In Georgië was er één brede verzetsbeweging die geen compromissen hoefde te sluiten met de oude garde, ze was geen coalitie met tal van partijen zoals in Servië en Oekraïne. Daardoor zijn wij in Georgië ook niet zo bang dat het oude regime weer terugkomt, zoals democraten in Servië en Oekraïne vrezen.»
De Servische jongeren van Otpor hebben inmiddels hun eigen trainingsorganisatie in Belgrado: Canvas. Ze hebben al honderden democratische verzetshelden uit andere landen getraind en presenteren binnenkort hun eigen handboek. Canvas heeft bovendien meegeholpen aan de ontwikkeling van een computerspel voor het icnc, dat ook A Force More Powerful heet, om de strategische vaardigheden van democraten in spe te oefenen. Canvas wil niettemin afstand houden tot de Amerikanen. Niet uit ondankbaarheid, maar zodra er Amerikaanse subsidies in het spel zijn, durven of willen jongeren vaak niet meer. Canvas heeft onlangs zelfs een riante subsidie van het State Department afgewezen om Iraanse oppositiegroepen te trainen.
«Hoe kan ik blind pro-Amerikaans zijn», vraagt Sergej Popovic gepikeerd, «als mijn moeder nu alleen nog leeft omdat ze toevallig eerder haar werk in de televisietoren van Belgrado verliet, twee uur voordat de Navo die toren bombardeerde? Ik word daar zo nijdig van, van al die suggesties dat wij de loopjongens van de Amerikanen zijn.»
«Kijk», zegt hij, «ik ben ook niet zo gelukkig met wat er nu in Servië gebeurt. Misschien duurt het nog tien jaar voordat we echte democratie hebben. Maar wat mijn volk ook doet, het gaat erom dat we vrije, eerlijke verkiezingen hebben. Dat is de bottom line voor mij. Het gaat er mij in andere landen ook niet om wie er precies aan de macht komt. Het gaat om vrijheid, om vrije verkiezingen.»
Tijdens de zomerschool neemt Bill Martel, die in het Witte Huis heeft gewerkt, mij plotseling apart om te melden dat de Nationale Veiligheidsraad van president Bush nog geen besluit heeft genomen over het systematisch inzetten van niet-gewelddadige bewegingen en andere «niet-traditionele middelen». Daarna heb ik een laatste gesprek met Peter Ackerman, die weet dat ik ooit in ongewapend verzet tegen Saddam Hoessein heb geloofd maar nu door de Amerikaanse interventie het spoor tamelijk bijster ben. Ik vind dat de zomerschool weinig te bieden heeft voor democraten in derdewereldlanden die tegen milities, terreurgroepen, maffiose regeringen, religieus extremisme én soms ook nog eens tegen buitenlandse bezetters of vredesmachten moeten knokken. Zwartgallig vraag ik hem waar je in een land als Irak in godsnaam moet beginnen. Aarzelend gaat hij met mij op een bankje in het groen zitten en laat een foto van zijn zoon zien. «Hij heeft in Fallujah gevochten, hij zit bij de Marines.» Een keus tegen pa? «Nee, ik ben geen pacifist. Ik wil de wereld veranderen. Maar er moet soms gewoon een leger aan te pas komen om de orde te herstellen. Dat is nu eenmaal zo.»
Beter management, meer planning van het verzet, ach…