Afgelopen najaar hield Paxton in Bordeaux bij het begin van het proces tegen Maurice Papon een monoloog van drie uur. Hij was er op uitnodiging van advocaten en de procureur-generaal, die vonden dat de juryleden wel enige scholing konden gebruiken over die duistere periode uit de Franse geschiedenis. Paxton betoogde dat de toenmalige regering onder leiding van Pétain in grote mate verantwoordelijk was voor de deportatie van meer dan zeventigduizend joden in de Tweede Wereldoorlog. Dat die regering zelfs roomser dan de paus was geweest door allerlei anti-joodse maatregelen in te voeren waar de Duitsers niet om hadden gevraagd.
ROBERT PAXTON (65) is een bekende verschijning in Frankrijk. In 1973 verscheen de Franse editie van zijn baanbrekende boek over Vichy. Sinds de oorlog hadden de Fransen een vriendelijk beeld gecreëerd van hun gedrag tijdens de bezetting: onder het bewind van de nazi’s had iedereen er het beste van gemaakt. Voor zover er met de bezetter was meegewerkt, was dat om erger te voorkomen. Paxton schoot dat plaatje aan flarden na het bestuderen van onder andere Duitse archieven waar nog geen Fransman in had gekeken.
Waarom werd het ware gezicht van Vichy onthuld door een Amerikaanse historicus en niet door een Europese?
‘Dat is misschien het beeld, maar het klopt niet. Het is waar dat men in Frankrijk de eerste twintig, vijfentwintig jaar na de oorlog niet wilde nadenken over Vichy. De gaullisten zeiden dat Vichy een marginaal verschijnsel was geweest en dat de meerderheid van de bevolking achter De Gaulle stond. De communisten zeiden dat de meerderheid achter het verzet had gestaan. En vroegere Vichy-mensen zeiden bij voorkeur niks. Er werd weinig onderzoek naar gedaan. Iedereen kende het boek van Robert Aron, L'histoire de Vichy, geschreven om de wonden te helen. Het suggereerde dat vice-premier Laval een vreselijke man was maar dat Pétain wel meeviel en dat er verder niet over geruzied moest worden.
Ik was niet de eerste die dat beeld aantastte. Eind jaren zestig verscheen Frankreich in Hitlers Europa van de Duitser Eberhard Jäckel, dat in 1968 ook in het Frans is uitgegeven. Hij schreef wat ik vijf jaar later schreef maar niemand las dat. In dezelfde tijd stelden jongeren het gedrag van de oudere generatie ter discussie. In 1970 was er de film Le chagrin et la pitié, met een heel andere kijk op collaboratie. Veel Fransen kregen belangstelling voor het onderwerp. De tijd was rijp voor een andere benadering.’
IN 1994 TRAD Paxton al eens op als getuige-deskundige in het proces tegen Paul Touvier, baas van de pro-nazi-politie in Lyon. Hij en drie collega’s waren gevraagd door de advocaten van een organisatie van familieleden van de slachtoffers. Hun betoog moest van het proces ‘een opvoedkundige gebeurtenis’ maken: ‘De bedoeling was dat we via het proces het grote publiek konden toespreken. De advocaten waren ernstig gefrustreerd door de moord in 1993 op René Bousquet, tijdens Vichy de hoogste baas van de politie. Zijn proces zou een echt proces tegen de kopstukken van Vichy zijn geweest. Die tegen Touvier en Papon zijn min of meer tweederangsprocessen. Ik had het heerlijk gevonden als ik in de zaak-Bousquet had kunnen optreden.
Het is interessant dat het niet gaat om slechteriken maar om bijzonder competente, goed opgeleide mensen die vreselijke dingen hebben gedaan. Bousquet was direct betrokken bij de vreselijke inschatting dat de politie meer onafhankelijkheid zou hebben als ze meer voor de Duitsers zou doen. Bousquet heeft veel slechte maatregelen bedacht.’
Moest u lang nadenken over het verzoek om op te treden in het proces tegen Touvier?
‘Nee, ik wilde graag. Ik sloot niet uit dat dit het enige oorlogsproces zou zijn tegen een Franse burger in een Franse entourage.’
Is het een taak voor een historicus om te getuigen in zo'n zaak?
‘Ik kan me voorstellen dat sommigen hun aarzelingen hebben. Ik was destijds immers geen directe getuige. In een Amerikaanse rechtszaal zou zo'n getuigenis daarom niet worden geaccepteerd. Maar ik vind de filosofisch getinte problemen minder belangrijk dan de voordelen. De jury had een context nodig.
Overigens zijn zulke getuigenissen niet nieuw. Het gebeurde in 1963, toen de Duitse regering enkele Duitse burgers ter verantwoording riep, onder wie bewakers in Auschwitz. Daar traden vier historici op die vertelden over de geschiedenis van de SS; ze gaven bijzonder interessante getuigenissen over het gezagsklimaat, over de vraag of het mogelijk was ongehoorzaam te zijn en wat er gebeurde met mensen die ongehoorzaam waren. In het proces tegen Eichmann trad een Amerikaanse historicus op als getuige-deskundige.’
Had u oogcontact met Papon?
‘Niet echt. Ik keek tijdens mijn verhaal naar de president. Papon zat schuin achter me, ik kon hem vanuit een ooghoek zien. Hij keek voortdurend naar me, lette goed op, maakte steeds aantekeningen. Op een bepaald punt had ik mij ongelukkig uitgedrukt door te zeggen dat historici niet oordelen. Ik bedoelde “niet volgens de wet”, maar had dat niet gezegd. Toen Papon het laatste woord kreeg, sprong hij erbovenop: “U hebt de hele middag geoordeeld! Historici oordelen altijd. En ze veranderen steeds van mening dus we kunnen ze negeren.” Daar was hij goed in. Luisteren en dan de vinger op zwakke plekken leggen.
Ik ben ervan overtuigd dat Papon tijdens de oorlog veel minder geestdriftig had kunnen zijn in het uitvoeren van orders. En hij ging ermee door tot in het voorjaar van 1944, toen in andere delen van het land de samenwerking met de Duitsers al was beëindigd. Hij beweert veel joden te hebben gered, maar dat waren allemaal joden die met niet-joden waren getrouwd en voor die mensen hadden de Duitsers ook geen belangstelling. Maar er zijn weinig documenten met zijn handtekening, zodat hij kan zeggen dat de beslissingen door anderen werden genomen. Wellicht wordt hij vrijgesproken omdat er te weinig bewijs is voor het feit dat hij de bevelen gaf.’
UW COLLEGA en vriend Henri Rousso zegt in zijn boek Vichy - un passé qui ne passe pas dat in Frankrijk te heftig wordt gereageerd op de problematiek.
‘Het is geen evenwichtig boek. Op zich is het een interessante inventarisatie van de debatten over Vichy van de laatste tien jaar. Rousso is er zelf het onderwerp van geweest en hij reageert adequaat, maar misschien te heftig. Niettemin heeft hij gelijk met zijn constatering dat over allerlei kwesties al debatten losbreken nog voordat er een deskundige analyse is gemaakt. Rousso vraagt zich af waarom het altijd zo hevig moet en stelt voor een kwestie in alle rust te bekijken. Maar dat is moeilijk in Frankrijk, de emoties zijn intens.’
Misschien is dat niet zo raar na een periode van ontkenning.
‘Zeker, maar het debat is nu al meer dan 25 jaar gaande. Het is verrassend dat het niet verstilt. Maar het proces tegen Papon lijkt de laatste grote zaak te zijn in Frankrijk, de meeste Vichy-ambtenaren zijn dood. Misschien wordt het hierna rustig.’
In de jaren tachtig heeft de toenmalige president Mitterrand nog waarderend gesproken over Bousquet, terwijl toch bekend was wat de man had gedaan.
‘Dat was de generatie die Vichy in het begin trouw was geweest en pas later van gedachten veranderde. Mitterrand was daar in 1943 relatief laat mee. En Valery Giscard d'Estaing, wiens vader goed was met de leiders van Vichy, ging pas heel laat in het verzet, maar heeft zich daar later altijd op laten voorstaan. Na de oorlog vond menig president dat er maar niet over gepraat moest worden. Pompidou zei dat het tijd was om te vergeten en Mitterrand vond dat ook. Het was een heikel onderwerp voor die hele generatie; slechts een of twee procent zat in het verzet. Maar de jongere generatie weigerde begrip op te brengen voor de positie van hun ouders. In zekere zin is het een generatieconflict.’
Het is verleidelijk om te denken dat er een samenzwering zat achter de moord op Bousquet. Was het niet toevallig dat er, kort voor de zaak zou beginnen, ineens een gek met een pistool voor de deur stond?
‘Er doen natuurlijk verhalen de ronde. Mitterrand zou het proces niet hebben gewild omdat het hem kon beschadigen. Bousquet had immers in 1966 geld ingezameld voor zijn verkiezingscampagne. Lastig voor de samenzweringstheorie is echter dat de dader al jaren aandacht probeerde te krijgen. Hij kwam tv-studio’s binnen en ging dan voor de camera staan, verscheen bij optochten met borden als “lees mijn boek”. Ik geloof niet in een samenzwering.’
In 1966 verscheen uw eerste boek over Frankrijk en Vichy. Waarom Frankrijk?
‘Op school werd je geacht een vreemde taal te leren. Ik had ook Duits, Spaans of Italiaans kunnen kiezen, maar Frankrijk leek me toen het interessantste land. Tegelijkertijd was ik gefascineerd door de oorlog. Ik besloot dat ik historicus wilde worden en Europa wilde bestuderen. Terugkijkend speelde wellicht ook mee dat ik opgroeide in het zuiden van de Verenigde Staten. Mijn voorouders waren erg aangedaan door de Burgeroorlog. Het gezinshoofd was gedood, er was de bezetting door de yankees. Ik had genoeg van dat slachtoffergevoel en de naweeën van de Burgeroorlog.’
Hoe kwam u bij Vichy terecht?
‘Ik wilde een boek schrijven over de Franse militaire academie. Toen ik de archieven wilde raadplegen, werd me verteld dat ze waren verbrand bij een bombardement door de Amerikanen. Mijn hoogleraar zei toen: als je belangstelling hebt voor het Franse leger, moet je eens kijken naar de periode waarin het niet wist waar de officiële leiding was, toen het moest kiezen tussen Pétain en De Gaulle, tussen de Britten, de Amerikanen en de Duitsers. Uit de Duitse archieven werd me duidelijk dat de Franse versie van Vichy zoals die toen bestond, niet klopte. Dat bracht me op het idee een tweede Vichy-boek te schrijven over de rol van de Duitsers en dus ook die van de Fransen.’
Uw boek uit 1972 is bijzonder gedreven. Ik stuitte zelfs op een uitroepteken.
‘O ja? In de Engelse of de Franse editie? Hm, dat wist ik niet. Maar inderdaad, het is een agressief boek. Ik heb het geschreven tijdens de Vietnamoorlog. Ik was ervan overtuigd dat de Fransen het verleden van Vichy moesten kennen. Dat was ook het klimaat in die tijd. Ik zou het nu misschien wat minder krachtig verwoorden, maar de conclusies zouden hetzelfde zijn.
De afgelopen 28 jaar heb ik in Frankrijk over de oorlog gedebatteerd met Fransen die maar niet lijken te begrijpen dat er in 1940 ook een andere keuze gemaakt had kunnen worden. De Duitsers hadden het veel te druk met onder andere de Sovjetunie om zich intensief met Frankrijk bezig te houden. Ze wilden niets liever dan dat de Fransen hun eigen land bestuurden. Dat werd in Frankrijk niet begrepen. Nu nog zegt Papon dat ze niks konden doen, dat ze geheel onder controle van de Duitsers stonden, dat ze bij het eerste “nee” meteen waren doodgeschoten. Terwijl bijvoorbeeld de Denen volstrekt ongehoorzaam waren zonder dat er iemand werd doodgeschoten; de Duitsers hadden Deense boter nodig en de Denen werkten mee. Als een Franse prefect had geweigerd een lijst met joden te overhandigen, was hij wellicht uit zijn functie ontheven maar zeker niet geëxecuteerd.
De Fransen hadden kunnen doen wat de Belgen en de Nederlanders deden. De regering gaat naar het buitenland en je benoemt een arme ziel die de zaak draaiende houdt in aanwezigheid van de vijand, want het leven gaat door. De Nederlanders deden dat heel goed, die hadden dat al in 1938 gepland.
Misschien ben ik in de loop der jaren nog militanter geworden dan ik was, door het aanhoudende onbegrip bij veel Fransen. De gedachte dat Pétain slechts reageerde op de situatie! Hij wilde van alles, had allerlei plannen. Allerlei groepen werden buitengesloten: de joden, de zigeuners. Hoe meer ik ermee bezig was, hoe verachtelijker de mensen me voorkwamen.’