Half april viel het doek definitief voor het Contrat première embauche (cpe). Onder druk van wekenlange demonstraties, verkeersblokkades en universiteitsbezettingen werd de invoering van het flexibele arbeidscontract voor jongeren door het Franse parlement teruggedraaid. De protesten stonden in het teken van een algehele strijd tegen de précarité, oftewel de precairheid. Het begrip verwijst naar de bestaansonzekerheid van tijdelijke, veelal jonge werkkrachten die zich met kortlopende contracten door de geflexibiliseerde arbeidsmarkt bewegen. Bestaansonzekerheid kenmerkt het levensgevoel van de blanke middenstandskinderen die de straten in Frankrijk blokkeerden. Hun Italiaanse lotgenoten worden ook wel Generazione 1000 euro genoemd, een verwijzing naar het gemiddelde maandsalaris van jonge «flexwerkers».
Voor de toegestroomde buitenlandse pers was précarité een ogenschijnlijk nieuw begrip, maar in het Franse discours over arbeid en kapitalisme is het een oude koe. Al in de jaren zestig gebruikte de socioloog Pierre Bourdieu de term om de levensomstandigheden van contractwerkers in Algerije te karakteriseren. De term wordt inmiddels gebezigd door een groeiend netwerk van autonome groepen en sociale bewegingen in Frankrijk, Italië en Spanje die jaarlijks op 1 mei een EuroMayday-parade organiseren tegen de précarité. De beweging heeft zelfs een eigen schutspatroon verzonnen, San Precario.
Over précarité en de onderliggende problematiek wordt ook al vele jaren gediscussieerd in het circuit rond linkse semi-academische tijdschriften als Multitudes, Mute en Fibreculture Journal. Tot deze transnationale zwerm van onderzoekers, theoretici, activisten en kunstenaars behoort de «post-Amerikaanse» cultuurcriticus Brian Holmes, afkomstig uit Californië en sinds 1990 woonachtig in Parijs. In zijn essays, onder meer gebundeld in Hieroglyphs of the Future (2003) en in het online essaydepot Université Tangente, onderzoekt Holmes de relatie tussen cultuur en economie. Hij verdiept zich daarbij vooral in nieuwe vormen van cultuurkritiek die vanuit de activistische kunstpraktijk worden geformuleerd, zoals de communicatieguerrilla van The Yes Men en het oeuvre van het door de fbi vervolgde Critical Art Ensemble.
De studentenprotesten tegen het cpe kwamen voor Holmes niet uit de lucht vallen. In zijn tekst Images of Fire, die hij eind maart in de galerie van de Heinrich-Böll-Stiftung in Berlijn uitsprak, trekt hij een parallel tussen het politiek ongerichte geweld in de banlieues van het afgelopen najaar en de studentenprotesten. Aan beide gebeurtenissen ligt volgens Holmes dezelfde oude maar onopgeloste kwestie ten grondslag: de transformatie van de welvaartsstaat als reactie op de vereisten van de wereldeconomie. De prijs voor de ontmanteling van de sociale zekerheid betaalde de Franse regering in november 2005 met een vuurzee van brandende auto’s in de banlieues, waar de jongerenwerkloosheid ruim veertig procent bedraagt. De Villepin wilde in reactie daarop de jongerenwerkloosheid terugdringen met de versoepeling van het ontslagrecht voor jongeren tot 26 jaar, maar had met dit wetsvoorstel buiten de studenten en vakbonden gerekend.
Brian Holmes: «De verwerping van het cpe is een enorme tegenslag voor de rechtse politiek, waardoor het hele vraagstuk van flexibele arbeidsomstandigheden is opengebroken voor een veel bredere publieke discussie. Maar de basisproblemen van precaire arbeid zijn nergens opgelost.» Hij voorspelt dat het vraagstuk van de afbrokkelende welvaartsstaat de komende jaren onbeantwoord blijft en volksoproer zoals in Frankrijk ook in andere Europese landen zal plaatsvinden, meer of minder intensief.
«Precaire arbeid is de categorie van werkgelegenheid die het snelst groeit, niet alleen in Frankrijk maar overal in de westerse wereld», licht Holmes toe. «Die groei is de reactie van het bedrijfsleven op toenemende concurrentie, dalende winst en stijgende werknemerskosten, zowel voor salarissen als secundaire arbeidsvoorwaarden. Om op de kosten van permanente werknemers te besparen nemen bedrijven steeds meer hun toevlucht tot korte-termijncontracten, direct met individuen of via bemiddelaars als Manpower en Randstad. Zo worden jonge en laaggeschoolde mensen aangewend als een soort aanpassingsvariabele: ze kunnen op elk laag punt in de conjunctuurcyclus eenvoudig worden ontslagen.»
In het essay The Flexible Personality (2002) beschrijft Holmes, in navolging van Adorno en de Frankfurter Schule, hoe het hedendaagse economische systeem een nieuw, flexibel menstype vereist. Zijn diagnose is enigszins vergelijkbaar met de «flexibele mens» die de Amerikaanse socioloog Richard Sennett beschreef in The Corrosion of Character (1998), maar dan zonder het nostalgische verlangen naar de restauratie van staatsgezag. «Sennett is naar mijn smaak te conservatief», zegt Holmes. «Vandaag de dag willen de meeste mensen niet meer terug naar het soort staat dat correspondeert met het concept van karakter. Niettemin is Sennett interessant vanwege zijn verzet en de manier waarop hij belangrijke thema’s weet aan te snijden.»
Holmes wijst erop dat de eerste theorieën over flexibilisering meer dan vijftien jaar oud zijn. Al in 1989 constateert de marxistische geograaf David Harvey in The Condition of Postmodernity dat flexibele kapitaalstromen zouden leiden tot een grotere fragmentatie, onzekerheid en ongelijkheid binnen een geïntegreerde wereldeconomie. Een decennium later spreekt socioloog Ulrich Beck van een Brasilianisierung des Westens, de arbeidsflexibilisering die een steeds groter deel van de beroepsbevolking veroordeelt tot kortlopende banen. «Dit regime heeft nog steeds geen billijke sociale regelgeving gevonden», zegt Holmes. «Dat is de centrale politieke vraag van dit moment: hoe moet het flexibele kapitalisme gereguleerd worden ten behoeve van het welzijn van iedereen?»
In Europa maakt flexibilisering van de arbeid deel uit van de zogeheten Lissabon-strategie, het voornemen van de Europese regeringsleiders om in 2010 de meest concurrerende en kennisproductieve regio ter wereld te zijn. Die strategie is inmiddels van vele kanten als onhaalbaar bekritiseerd, maar evengoed zijn de sociale regelingen van de welvaartsstaat niet meer verdedigbaar in een postindustriële samenleving met opkomende concurrerende economieën als China en India. Het Deense flexicurity-model, dat arbeidsflexibiliteit combineert met goede sociale vangnetten, wordt in andere Europese landen bejubeld als blauwdruk voor het oplossen van de werkloosheidsproblematiek. Ook de GroenLinks-kamerleden Femke Halsema en Ineke van Gent pleitten vorig jaar in het manifest Vrijheid eerlijk delen voor de invoering van een op Deense leest geschoeid model. Recentelijk wees Wouter Bos nog eens op de voordelen hiervan.
«Mijn eerste indruk van de Deense situatie is niet volledig rooskleurig», tekent Brian Holmes aan, net terug uit Kopenhagen, waar hij het flexicurity-model bestudeerde en aan de EuroMayday-parade deelnam. «In ruil voor hoge werkloosheidsuitkeringen vereist flexicurity dat de werkzoekende zich onderwerpt aan advies, omscholingen en arbeidsbemiddeling. Over deze intensivering van de sociale controle wordt in de Scandinavische landen veel geklaagd. Die hoge uitkeringen voeren bovendien de druk op om de toegang tot de Deense arbeidsmarkt te beperken. Het racisme in de Deense samenleving is in het laatste decennium sterk toegenomen. Tijdens de cartoonrellen rond de krant Jylland-Posten koketteerde de Deense Volkspartij trots met de grote aanwas van nieuwe leden, centrumlinkse sociaal-democraten die naar deze extreem-rechtse partij overstapten. De Volkspartij is behalve verspreider van angst voor vreemdelingen ook een fervent verdediger van de verzorgingsstaat langs sociaal-democratische lijn. Helaas is de Deense situatie exemplarisch voor de situatie in heel Europa.»
Holmes spreekt van de opkomst van een sociaal acceptabel, zacht neofascisme in Europa, een retorische bestuursvorm die voortdurend appelleert aan racistische sentimenten en tegelijkertijd een economie bouwt die voor een wezenlijk deel op migrantenarbeid is gegrondvest. De grote vraag van het komende decennium draait volgens Holmes om de behandeling van migrantengroepen in Europa en of zij mogen meeprofiteren van de voordelen van de kenniseconomie.
«Het grote gevaar is dat de problemen rond werkloosheid, arbeidsonzekerheid en criminaliteit op straat, in wezen het gevolg van verslechterde sociale omstandigheden, door xenofobe partijen worden aangegrepen om de migrant als zondebok te gebruiken in een populistische poging verkiezingswinst te boeken. Het zoeken van een zondebok maakt ook deels gebruik van overgeërfde vormen van koloniaal racisme. Dat zagen we de afgelopen herfst in Frankrijk, toen de noodtoestand werd afgekondigd met behulp van een wet die stamt uit de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog.
Minder zichtbaar is de economische functie van racisme. In een situatie waarin de bevolking van Europa vergrijst, het aantal gepensioneerden groeit evenals de behoefte aan allerlei persoonlijke diensten, blijft de vraag naar arbeidsmigranten groter worden. Maar de grenzen worden gesloten voor legale migratie, waardoor de vraag naar een zwarte markt van arbeidskrachten zonder burgerrechten blijft. Het racisme houdt ook de tweede en derde generatie van migranten in een ondergeschikte positie. Het is duidelijk dat bestaansonzekerheid migranten meer treft dan welke bevolkingscategorie ook. Hun welzijnsproblemen worden eenvoudigweg genegeerd, en dat kan niet eeuwig voortduren.»
Linkse activisten en academici spreken sinds de Franse studentenprotesten verwachtingsvol van de opkomst van het «precariaat», een nieuwe, gefragmenteerde sociale klasse van flexwerkers, kenniswerkers, parttimers, zwartwerkers, illegalen, laaggeschoolde migranten en steuntrekkers – groepen die zich maar net kunnen redden met wat ze verdienen. De Italiaanse radicale denker Franco Berardi «Bifo», een collega van Felix Guattari en Antonio Negri, schreef begin april dat de verwerping van het cpe een nieuwe fase in de Europese sociale geschiedenis zal initiëren.
Brian Holmes: «Er bestaat geen overkoepelende Europese welvaartsstaat. In plaats daarvan zijn er drie of vier hoofdmodellen met onderlinge verschillen. De strijd om de welvaartsstaat wordt dus in elk land weer anders gevoerd. Maar de gebeurtenissen in Frankrijk hebben de flexibilisering van arbeid op de voorgrond geplaatst van een grootschalige sociale crisis. Nu de aap uit de mouw is gekomen, is het zelfs in landen waar massademonstraties of algemene stakingen onwaarschijnlijk zijn niet meer mogelijk om onderhandelingen over flexibiliteit te vermijden.
Natuurlijk betwijfel ik of vakbonden en studentenbewegingen kunnen opereren op Europees niveau, maar we moeten het niettemin proberen. Met twijfelen kom je niet veel verder dan de schrale troost achteraf je gelijk te hebben behaald.»