
De hoofdpersoon in de PlayStation4-game Final Fantasy VII heet Cloud Strife, en als je dat een overdreven naam vindt, wacht dan maar totdat je zijn vijanden tegenkomt, want die heten Heidegger en Sephiroth. Cloud heeft het middel en de heupen van een twaalfjarig meisje en het gezicht en kapsel van Meg Ryan, anno You’ve Got Mail. Toch is iedereen bang voor hem. Hij draagt op zijn rug een zwaard zo groot als een surfplank en was ooit een ‘SOLDIER’, wat blijkbaar een flinke prestatie is, aangezien het consequent in kapitalen wordt geschreven.
Inmiddels werkt Cloud voor Avalanche, een soort Extinction Rebellion-op-anabolen. Als het spel begint, baan je jezelf een weg naar het hart van een soort kernreactor van het supranationale bedrijf Shinra, die de levenskracht ‘Mako’ uit de planeet pompt om daar energie uit op te wekken. De leider van Avalanche is Barret, een man wiens rechterarm is vervangen door een machinegeweer. Hij is groot en breed als een garagedeur en schreeuwt continu. Alsof de bliksem insloeg in een autootje waar net Mr. T, Badr Hari, Mike Tyson en Fidel Castro in zaten en tot deze Barret versmolten. Samen met Barret en Tifa, een giechelig meisje met kniekousen en het strakste truitje waar computerprogrammering toe in staat is, schakel je na tal van avonturen de reactor uit, maar Shinra maakt gebruik van de situatie. Shinra’s hoofdspion Heidegger weet het zo te framen dat het lijkt of Avalanche deel uitmaakt van een buitenlandse macht, en laat de aanval op de reactor escaleren, waardoor een deel van de stad wordt verzwolgen.
Terwijl je door de stad vlucht voor je leven heeft Cloud toevallen, waarin zijn verdrongen oorlogsverleden opspeelt. Hij ziet spookverschijningen van Sephiroth, blijkbaar de meest legendarische SOLDIER van allemaal. Sephiroth heeft lang zilver haar en een tot voorbij zijn navel opengeritste catsuit die doet denken aan die van die ene glamrocker die nu voor kindermisbruik vastzit in Thailand. Hij praat op zo’n spottende, dwingende, flirterige toon tegen je dat mijn visite, die even op het beeldscherm keek, zei: ‘Mijn god, gaat deze man je verkrachten?’
Final Fantasy VII werd door de Japanse software-producent Square Enix uitgebracht in 1997, eerst voor de PlayStation, daarna voor andere consoles. Er werden twaalf miljoen exemplaren van het spel verkocht en door de jaren heen groeide het uit tot misschien wel de beste game aller tijden. Ondanks het schijnbaar hysterische verhaal had het spel iets inherent droevigs. De personages waren ondanks hun uitzinnige voorkomen somber en maakten nooit echt contact met elkaar. Eigenlijk ging het spel over de vraag hoe je kunt leven op een stervende planeet: moet je zoals Avalanche vechten tegen de bierkaai, of kun je de mensheid beter zien als een misser van de natuur, zoals Sephiroth doet? Het zegt veel dat je gaandeweg het spel steeds meer sympathie voor Sephiroth ging voelen, die de mensheid wil uitroeien om de planeet een dienst te bewijzen. Een soort ‘we are the virus’-mentaliteit, maar dan in een computergame.
In 1997 was ik net iets te jong om zo’n gevorderd spel te spelen, maar ik weet nog dat ik naast mijn broer op de bank zat en toekeek hoe het spel eindigde. We zagen een wereld waarin de mensen en de steden werden weggevaagd en een nieuwe natuur vrij spel kreeg. Alle hoofdpersonen gingen dood, op een pratende leeuw na. We waren er stil van. Was dit een happy end? Is dit de laatste fantasie?
Sinds die tijd maakte Square Enix nog acht afleveringen van Final Fantasy, goed voor een omzet van zo’n tien miljard dollar. De toon bleef somber (in deel tien, na zeven waarschijnlijk de hoogst gewaardeerde aflevering onder gamers, kwam de hoofdpersoon er aan het einde achter dat hij allang dood was) – steeds weer stond het voortbestaan van de planeet op het spel. Maar zo goed uitgewerkt als deel zeven, met zo’n rijk verhaal, werd het nooit meer. Vandaar dat Square Enix Final Fantasy VII nu opnieuw heeft uitgebracht, helemaal hernieuwd, met alle technologische verbeteringen die sinds 1997 mogelijk zijn.

We leven in de tijd van de remake, of op zijn minst de reboot. In tien jaar tijd hadden we drie nieuwe Batmannen, van de dierlijk grommende Christian Bale, via de weinig memorabele Ben Affleck naar straks de knappe jongen Robert Pattinson. We kregen met Tobey Maguire, Andrew Garfield en Tom Holland drie identiek onhandige, ironische Spider-Men. Marvel bouwt zijn superheldenuniversum elk jaar met een handvol films en tv-series verder uit, het Star Wars-universum groeit, boeken die al eens verfilmd zijn worden nog eens verfilmd, succesvolle series krijgen spin-offs. Deze zomer zouden de opnames van de nieuwe Indiana Jones beginnen, al zullen die vast door corona zijn uitgesteld.
Regisseurs van die films en series zeggen dat juist het bekende format een kracht is; het stelt ze in staat het verhaal vernieuwend te vertellen, stilistisch of inhoudelijk anders. Critici zien er eerder een slimme marketingtruc in, aangezien het hernemen van oud werk zorgt voor een directe, vastomlijnde doelgroep, namelijk alle mensen die het nog van vroeger kennen en die nieuwsgierig genoeg zijn om een tientje uit te geven om te zien hoe het er nu voor staat. Toen Disney de afgelopen jaren tekenfilmklassiekers als The Lion King en Aladdin als speelfilm uitbracht, mopperden veel filmcritici al dat dit wel een heel makkelijke manier was om in te spelen op de nostalgie van het publiek dat de films al uit zijn jeugd kende. Originele filmscripts worden in Hollywood ondertussen steeds zeldzamer.
Die lijn kun je doortrekken naar Final Fantasy VII Remake, dat nu verspreid over minstens drie delen uitkomt (het oorspronkelijke spel kwam in één keer uit), voor 75 piek per keer. Ergens in Japan rinkelt een kassa: toen het spel in april zijn wereldwijde release beleefde werden er drieënhalf miljoen exemplaren verkocht in drie dagen tijd. De volgende delen verschijnen in de komende jaren. Is Final Fantasy VII Remake dan stilistisch of inhoudelijk vernieuwend? Het is sowieso uitgebreider, met meer verhaallijnen en beter uitgewerkte personages; ieder personage heeft iets gecompliceerds met zijn of haar ouders. Blijkbaar is het voortbestaan van de wereld een generatieconflict. Als Cloud verkleed als vrouw moet meespelen in een cabaretshow, geeft de regisseur hem een speech die gaat over hoe gender geen vastomlijnd construct hoort te zijn – dat klinkt erg contemporain.
Stilistisch is alles even schitterend; je kunt de haren op de kin van Barret tellen. Het spel is een visueel spektakel waarin je soms even moet pauzeren om te kunnen zien hoe uitgebreid de decors zijn ontwikkeld. De wereld waarin het zich afspeelt is een versmelting van futurisme en nostalgie. Mensen rijden in oldtimers, vechten met zwaarden, treinconducteurs zien eruit alsof ze uit de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie stammen. Tegelijkertijd is de hoofdstad om een kernreactor heen gebouwd, hebben soldaten ruimtepakken aan en heeft de robotisering de halve maatschappij overgenomen.
Gek genoeg zit dat realisme de geloofwaardigheid soms in de weg. Dit werd ook al opgemerkt over die Lion King-verfilming; het is niet moeilijk een tekenfilmleeuw te zien zingen, maar een levensechte leeuw te zien zingen vergt toch een grote willing suspension of disbelief. In 1997 was Barret een stampvoetende druktemaker, maar toen was hij een raar hoekig poppetje op je beeldscherm. Nu is hij een levensechte man en denk je elke keer dat hij van wal steekt: wat een overacting.
Met de meisjes is iets anders aan de hand; waar seks en naakt in games uit Europa en de Verenigde Staten steeds meer mainstream beginnen te worden, zijn Japanse games doorgaans notoir aseksueel. Toch komt ieder meisje in Final Fantasy in de kortst mogelijke plooi-jurk voorbij huppelen en praten ze allemaal op een hihi-giechel-‘o buurman wat doet u nu?’-achtige toon tegen je. Bij een rudimentair-visuele game zou dat niks uitmaken, maar nu zijn de vrouwen zo levensecht dat er twee tegenstrijdige fantasieën door elkaar lopen: die van de seksbom en die van de pastorale maagd.
Ik werd er erg onrustig van.

De kracht van Final Fantasy is uiteindelijk, uiteraard, de fantasie. Het voelt alsof al het speelgoed uit de speelgoedwinkel met elkaar samenspeelt. Het team van Square Enix put uit Hollywoodklassiekers uit de jaren veertig, uit nineties cyberpunkfilms, uit Harry Potter-films, uit The Matrix, uit mangastrips, uit de sagen van beroemde samoerai als Musashi; het is een vloedgolf van popcultuur die je over je heen moet laten komen. Wie weet gaat Heidegger nog een lezing geven over Dasein. Het spel voelt aan als méér van het originele spel, niet als iets nieuws. Maar in de vertelling lijkt, in enkele droomachtige scènes, een tegenvertelling te schuilen, waarin de Cloud van 2020 de Cloud van 1997 ziet en zich van diens lot wil afzetten. ‘Lijkt’, want het is nog niet duidelijk. Daarvoor moet je straks de vervolgdelen kopen – wat je wel weer zult doen, hoe duur ze ook zijn, want het is te mooi om te missen.
Final Fantasy VII Remake is verkrijgbaar voor de PlayStation4