‘It was the nude, mutilated body of a young woman, cut in half at the waist. The bottom half lay in the weeds a few feet away from the top, legs wide open… the breasts were dotted with cigarette burns… the cuts went all the way down to the bone, but the worst was the girl’s face. It was one huge purpled bruise, the nose crushed deep into the facial cavity, the mouth cut ear to ear into a smile that leered up at you, somehow mocking the rest of the brutality inflicted. I knew I would carry that smile with me to my grave.’ Als populaire fictie is The Black Dahlia ongeëvenaard. Dat komt vooral door de wijze waarop het werk is ontstaan. Het verhaal groeide uit een combinatie van werkelijke gebeurtenissen, persoonlijk trauma en de verbeelding van de auteur, James Ellroy. Het proza in de roman The Black Dahlia (1987) is even shockerend als briljant, in de zin dat de gestroopte stijl zelf een soort horror in zich heeft. De details zijn tragisch, walgelijk, maar hebben vooral iets fascinerends. En in de mix van afstotelijkheid en aantrekking ligt de kracht van de tekst.
Het is januari 1947. Elizabeth Ann Short, een aantrekkelijke jonge vrouw uit Medford, Massachusetts, die opvalt door haar gitzwarte haar, zwerft van hotel naar hotel in de omgeving van Los Angeles. De laatste keer dat iemand haar in leven ziet, is op 9 januari, als ze de lobby van het Biltmore Hotel in downtown Los Angeles verlaat. Een week later wordt op een verlaten stuk grond in de buurt van Leimert Park haar verminkte lichaam gevonden, in tweeën gehakt, de mond van oor tot oor opengesneden. Elizabeth Ann Short is 22 jaar oud geworden. In de dagen daarna wordt Betty (of Bette of Liz of Beth) Short een mediaster. Naar analogie van de film The Blue Dahlia, met Alan Ladd en Veronica Lake, die in die tijd draait, creëren de media het personage van Betty. Zij is nu, en voor eeuwig, de tragische, zwarte bloem.
El Monte, Los Angeles, 1958. James, een jongen van tien jaar, hoort het verschrikkelijke nieuws: zijn moeder, Geneva Ellroy, is dood. Vermoord. De details zal hij pas later te weten komen: gewurgd, mogelijk verkracht, naakt in de bosjes naast de weg achtergelaten. Zes maanden later, op zijn elfde verjaardag, krijgt James van zijn vader het boek The Badge van Jack Webb, over beroemde zaken van de Los Angeles Police Department. Een van de zaken is de nog altijd onopgeloste moord op Elizabeth Ann Short. Voor de jongen die pas zijn moeder heeft verloren, is de confrontatie met de brute Dahlia-moord een traumatische ervaring, nota bene ingegeven door het ‘verjaardagscadeau’ van zijn vader. Die was, zei Ellroy later in zijn leven cynisch, een twisted motherfucker.
De relatie met zijn moeder tekende het leven van Ellroy. De moorden op Geneva Ellroy en Elizabeth Short vormen de spil van het leven van de schrijver James Ellroy en zijn personage Dwight ‘Bucky’ Bleichert, hoofdpersonage in The Black Dahlia. Bucky, een pas aangestelde rechercheur, onderzoekt samen met zijn boezemvriend Lee Blanchard de moord op de Dahlia. Naarmate Bucky dichter bij de waarheid over de Dahlia komt, verandert het verhaal van een procedural, waarin onderzoeksmethoden centraal staan, in een parabel over seksuele obsessie waarbij horror en dood een centrale plaats innemen. Bucky hunkert naar seks met de Dahlia – naar seks met een dode vrouw. Omdat dat onmogelijk is, gaat hij naar bed met Madeleine Sprague, dubbelganger van de Dahlia. Kay Lake, beeldschone blondine en verloofde van Lee, confronteert Bucky woedend met de waarheid: ‘She looks like that fucking dead girl, so you can have her – not me. Whoremonger. Coward. Necrophile.’
Ellroys roman biedt niet alleen een psychologisch portret van een gepijnigd personage op zoek naar verlossing, ook is het werk een vernietigende allegorie van celebrity, seks en geweld in Hollywood, met als centraal symbool de Dahlia zelf, een figuur die in het Amerikaanse bewustzijn inmiddels mythische proporties heeft aangenomen. De vraag wie de Dahlia heeft vermoord houdt bijna net zo veel mensen bezig als het nog altijd onopgeloste mysterie rond Jack the Ripper. Een van de mooiste Dahlia-theorieën is die van Mary Pacios, jeugdvriendin van Elizabeth Short en auteur van Childhood Shadows: The Hidden Story of The Black Dahlia (1999). Volgens Pacios was de moordenaar niemand minder dan cineast Orson Welles, die in die tijd hetzelfde restaurant bezocht als Short. Welles was geen moordenaar – althans, in geen politieonderzoek was hij officieel een verdachte – maar Pacios’ theorie tekent wel de organische connectie tussen de Dahlia en Hollywood: ze belichaamt de zucht naar beroemdheid, naar een leven vol glitter en glamour, waarbij de realiteit een bijkomstigheid is.
Deze hunkering prevaleert ook in Brian De Palma’s problematische verfilming van The Black Dahlia. Niemand lijkt méér geschikt om de obsessies van Ellroys personages met seks, voyeurisme, dubbelgangers en gevaarlijke vrouwen te verfilmen dan deze Amerikaanse regisseur. Dat wordt niet bewaarheid. De Palma’s film blijkt een fascinerende mislukking. De grootste teleurstelling is dat De Palma vergeleken met Ellroy een brave padvinder blijkt. Dat is onverklaarbaar. In louche meesterwerken als Sisters (1973), Obsession (1976), Dressed to Kill (1980) en Body Double (1984) toonde De Palma juist een verontrustende voorliefde voor het exhibitionisme, voor de mechanismen van het kijken, zodat zijn werk iets puur cinematografisch heeft. Dit is slechts sporadisch aanwezig in zijn filmversie van Ellroys roman. De problemen met de film zijn talloos, onder meer het belabberde acteerwerk door Josh Hartnett, in de rol van Bucky Bleichert, en Scarlett Johansson als Kay. Kay, die in het boek het symbool van puurheid en verlossing is, krijgt in de film opeens trekken van een femme fatale.
Het enige moment dat De Palma in de buurt van Ellroys subversieve stijl komt, is wanneer Linda, een sterretje dat in Hollywood bevriend raakt met Elizabeth Short en uiteindelijk, in Ellroys roman, een pornofilm met haar maakt, bij een regisseur ‘auditie’ doet. In de film zien we hoe Linda verleidelijk voor de camera verschijnt terwijl de regisseur, die niet in beeld komt, grapjes met haar maakt. De regisseur is De Palma zelf, althans: we horen zijn stem. De suggestie is dat het hier gaat om een zogeheten couch audition, een auditie waarin een regisseur seksueel misbruik maakt van een actrice die graag een rol wil. Dat De Palma zelf de rol van de regisseur speelt, is een commentaar op de daad van het kijken. Wie kijkt (de regisseur, maar ook de kijker) is onontkoombaar bezig ‘misbruik’ te maken van degene die wordt bekeken. Dat idee is de rode draad in De Palma’s beste films, vooral Body Double, geïnspireerd op Hitchcocks films Rear Window (1954) en Vertigo (1958), waarin de obsessie van een man, James Stewart, met een dode vrouw, Kim Novak, vooruitwijst naar het angstwekkende verlangen van Bucky Bleichert naar seks met de Dahlia in Ellroys roman.
Ellroy is een unieke schrijver, en in veel opzichten is het falen van De Palma begrijpelijk. Grote delen van The Black Dahlia zijn doodeenvoudig onverfilmbaar. Neem pagina 220 in The Black Dahlia, als Bucky in Mexico op zoek gaat naar z’n vriend Lee en in de Satan Club belandt, een bordeel waar geen hoop meer bestaat, waar lelijke mensen seks naast de bar hebben, waar het karkas van een hond in een soeppan ligt te pruttelen. Of de dagboeknotities van de killer, waarin stapsgewijs wordt beschreven hoe de dagenlange marteling van Elizabeth Short in haar werk ging. Deze scènes komen niet in De Palma’s film voor. Ze zouden te erg zijn om naar te kijken.
Het briljante aan Ellroy is dat er ondanks alles verlossing en hoop mogelijk zijn. Niet voor niets heeft het hoofdpersonage van The Black Dahlia de ironische maar toch opgewekte naam ‘Bucky’, van buck up, ‘kop op’, een naam die thuishoort in Dixons brave Hardy Boys-tienerdetectives. Zo is de catharsis aan het eind van The Black Dahlia een van de mooiste in de populaire fictie. Ze toont aan dat er zelfs in de donkere geest van Ellroy iets inspirerends schuilt, iets wat hem als kind ondanks het geweldstrauma in staat stelde schoonheid en onschuld te vinden in een wereld vol lelijkheid en cynisme.
James Ellroy vat zijn leven aldus samen: ‘Moeder van jongen vermoord. Leven van jongen kapot. Jongen groeit op als dakloze, alcoholische bajesklant. Bajesklant krijgt z’n leven op orde en schrijft z’n weg open naar verlossing. Bajesklant wordt vervolgens het Monster van de Amerikaanse misdaadfictie.’ Verlossing, inderdaad. Ellroy heeft zijn monsters onder controle. Net als Bucky Bleichert heeft hij die monsters geconfronteerd, stond hij oog in oog met ze. Dat doet hij nu ook met ons, lezers en kijkers, en hij spreekt ons direct aan, niet alleen in zijn werk, maar ook bij openbare optredens. Daar begint hij volgens vaste gewoonte met: ‘Creeps, crooks, perverts, drug fiends and freaks… welcome.’
The Black Dahlia is te zien vanaf 16 november