Een van het duizelingwekkende aantal malle producten die op internet worden verkocht is de Single Ring. Dit sieraad van zilver en lichtblauw acryl is in Zweden ontworpen door kunstenaar Johan Wählback. Met een ring ‘voor de trotste alleenstaande’ hoopte Wählback, een androgyne man van eind veertig met achterover gekamd halflang haar en een vorsende blik, een gat in de markt aan te boren. Steenrijk is hij er niet mee geworden. Sinds de lancering in 2005 verkocht Wählback wereldwijd tweehonderdduizend stuks.

Dat het met de verkoop van de Single Ring niet storm loopt, ligt waarschijnlijk aan het smakeloze design, want de markt is groot genoeg. De alleenstaande wint in de westerse wereld steeds meer terrein ten opzichte van het klassieke gezin. De extended family is nagenoeg dood, married with children wordt minder dominant en de toename van de single person households is een keiharde trend, zo valt te lezen in het recente rapport What Future for the Family? van de oeso. In 2030 wordt tussen de veertig en vijftig procent van de huishoudens in de economisch ontwikkelde landen gevormd door één persoon, zo is de schatting. Het zijn cijfers die bevestigen wat het Duitse sociologenechtpaar Ulrich en Elisabeth Beck in 2002 met gedragen bewoordingen omschreef in hun boek Individualization: ‘Voor het eerst in de geschiedenis wordt het individu de basiseenheid van sociale reproductie.’

Nederland sluit keurig aan bij die ontwikkeling. In 2006 woonden hier zo’n 2,5 miljoen alleenstaanden, een toename van vierhonderdduizend in vergelijking met tien jaar daarvoor. De echte explosie van het aantal singles vindt in de aanstaande jaren plaats, zo laten cijfers zien die het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) onlangs presenteerde. In 2025 zal het aantal alleenstaanden gestegen zijn tot 3,3 miljoen. Het is een ontwikkeling die al langer gaande is. Woonde in 1920 nog één op de tien Nederlanders alleen, in 1980 deelde ruim een vijfde van de bevolking het huis met niemand anders. Anno 2013 staat het percentage eenpersoonshuishoudens op 37.

Alleenstaand, voor alle duidelijkheid, staat in de statistieken gelijk aan alleenwonend. Om een ingewikkeld vraagstuk over hoe relaties precies in elkaar steken te ontwijken, kiezen demografen voor een heldere lijn. Wie niet hokt of getrouwd is, staat te boek als vrijgezel. Dat doet de realiteit natuurlijk enigszins geweld aan. Er zijn genoeg mensen die er een liefdesrelatie op nahouden zonder samen onder een dak te wonen. Toch gaat het hierbij om een beduidende minderheid. In een peiling van het cbs uit 2009 zei één op de zes alleenstaanden aan living apart together te doen. De rest heeft géén relatie waardoor het aantal eenpersoonshuishoudens in ieder geval grotendeels overeenkomt met de status ‘single’.

Wat zegt deze ontwikkeling over de samenleving? Wie de cijfers van het cbs nader bekijkt ziet dat het in eerste instantie een teken is van vergrijzing: driekwart van de toename komt voor rekening van de 65-plusser die weduwe of weduwnaar wordt. De overige groei van het aantal alleenstaanden komt door echtscheidingen – met name in de groep tussen de 45 en 60 jaar – en door jongeren tot 35 die later gaan samenwonen of trouwen, de uitstellers.

De groei van het aantal eenpitters staat natuurlijk niet op zichzelf. Sterker, het is een ontwikkeling waarmee veel van de sociale verschuivingen in de westerse welvaartsstaten van de afgelopen zestig jaar wordt samengevat. Het taboe op scheiden is bijvoorbeeld gesleten, wat een belangrijke verklaring is voor het feit dat een alleengang steeds normaler is. Moest een rechter vroeger met zwaarwegende argumenten worden overtuigd om een echtscheiding uit te spreken, nu is het eerder andersom: wie niet tevreden is in een huwelijk moet het voor zichzelf – en de omgeving – rechtvaardigen om de relatie in stand te houden. De cijfers geven het weer. Werd in 1950 één op de tien huwelijken ontbonden, anno 2013 is het aantal echtscheidingen de beruchte één op de drie voorbij: 36 procent van de huwelijken strandt, aldus het cbs.

Ook de omweg die jongeren nemen richting het leven van baan, huis en gezin speelt een rol. In de populaire sociologie is de term ‘extended adolescence’ inmiddels gemeengoed, die amorfe periode tussen studie en het stichten van een gezin waarin vooral hoogopgeleiden terechtkomen. De fase wordt meestal toegedicht aan jonge mannen die maar moeilijk afscheid kunnen nemen van het uitgaan met maten en het bankhangen, maar de uitgerekte adolescentie betreft evengoed vrouwen. Ook die stellen gezinsvorming steeds langer uit (het eerste kind krijgen zij gemiddeld op hun 29ste), al doen ze dat volgens het cliché om carrière te kunnen maken en niet om maar zo lang mogelijk lol te hebben. In werkelijkheid geldt dat zowel mannen als vrouwen na hun twintigste in een fase zitten die om weinig binding vraagt, zowel in werk als privé.

Het is de triomf van wat een paar decennia geleden nog culturele onderstromingen waren. De jaren zestig brachten zowel mannelijke als vrouwelijke rolmodellen voort die een single levensstijl bepleitten. In 1962 schreef Helen Gurley Brown Sex and the Single Girl, een traktaat dat jonge vrouwen op het hart drukte vooral te wachten met trouwen en er een spannend, onafhankelijk – en seksueel levendig – bestaan op na te houden. Noodzakelijke voorwaarde voor dit swingende leven was een eigen woning. ‘Huisgenoten zijn voor studenten. Je hebt een eigen appartement nodig, al is het een hok boven de garage’, aldus Helen Gurley Brown, die de oprichter was van vrouwenblad Cosmopolitan.

De jaren zestig brachten zowel mannelijke als vrouwelijke rolmodellen voort die een single levensstijl bepleitten

Helen Gurley Browns mannelijke evenknie was Hugh Hefner. Het ideaal dat op de pagina’s van zijn tijdschrift Playboy werd getoond: de man alleen, in zijn moderne flat, op een leren bank. Goede cognac in het glas, jazz op de dure stereo. Het is een biotoop die niet verstoord dient te worden door de al te uitdrukkelijke aanwezigheid van vrouwen. Ook schreeuwerige huisgenoten passen niet in dit plaatje van cool sophisticated. De wulpse ‘bunnies’ die de PlayboyMansion bevolken, zijn welkom zolang ze het maar niet in hun hoofd halen om permanent hun intrek te nemen. Tegenwoordig heeft het merendeel van de bevolking iets van Gurley Brown of Hefner in zich. De som van deze levensstijl: Going Solo: The Extraordinary Rise and Surprising Appeal of Living Alone, zoals de titel luidt van het boek dat socioloog Eric Klinenberg vorig jaar publiceerde.

Alleen wonen is volgens Klinenberg (getrouwd, twee kinderen) het ‘meest opvallende sociale experiment’ van de afgelopen decennia. Voor het eerst in de geschiedenis woont een substantieel deel van de westerse samenleving alleen. Zonder geliefde, zonder ouders om voor te zorgen, zonder kinderen en zonder iemand om de huur mee te delen.

In zijn boek noemt Eric Klinenberg nog een aantal oorzaken waarom het alleen wonen zo’n hoge vlucht neemt. Alleen wonen, voor langere of kortere tijd, sluit mooi aan bij waar de mens in het ik-tijdperk naar streeft: zelfontplooiing, je talenten ontwikkelen, ‘je eigen ding doen’. Ook zijn we van jongs af aan gewend om die room of one’s own te hebben. Het merendeel van de lezers van dit artikel zal hun jeugdjaren hebben doorgebracht met de luxe van een eigen slaapkamer, terwijl het voor hun ouders veel normaler was om kamers te delen met broers en zussen. De ruimere behuizing van gezinnen speelt hierbij een cruciale rol, maar er zijn ook culturele oorzaken. Benjamin Spocks opvoedklassieker The Common Sense Book of Baby and Childcare ging vanaf de publicatie, een jaar na de Tweede Wereldoorlog, wereldwijd meer dan vijftig miljoen keer over de toonbank. Spocks advies: geef kinderen zo snel mogelijk een eigen kamer, zodat ze zelfstandig leren slapen en de ouders rust en privacy hebben.

Hoewel de opmars van de alleenstaande onmiskenbaar is, aarzelt Pearl Dykstra om te zeggen dat relaties uit de mode zijn geraakt. ‘Het aantal alleenstaanden neemt toe, maar dat komt niet door een groei van het aantal mensen dat nooit een partner heeft gehad’, zegt de hoogleraar aan de Erasmus Universiteit die gespecialiseerd is in familiesociologie. ‘De groep die nooit een relatie aangaat is in de loop van de tijd kleiner geworden en ligt nu rond de vijf procent. Uit enquêtes blijkt dat zij daarvoor kiezen vanuit motieven als vrijheid en zelfstandigheid, zelf vorm geven aan je leven.’

Dykstra, van oorsprong Canadees, constateert wel dat Nederland er opvallend vroeg bij was om alleenstaanden vanuit de overheid positief tegemoet te treden: ‘Vergeleken met veel andere landen in Europa ontstonden hier voorzieningen om een zelfstandige huishouding te voeren. In de jaren zeventig werd zelfs het recht op een zelfstandig leven vanaf achttien jaar wettelijk vastgelegd. Dat uitte zich onder meer in de zogenaamde hat-eenheid, door de overheid gesubsidieerde betaalbare woningen voor alleenstaanden of tweeverdieners. In de jaren tachtig zijn daar tienduizenden van gebouwd. De Nederlandse gepensioneerde kon al vanaf de vroege naoorlogse jaren rekenen op een eenpersoonshuisje voor de oude dag. Terwijl buitenlanders vaak zeggen: “Jullie stoppen je bejaarden weg” gold die onafhankelijkheid als modern en beschaafd. Als ik dit vertel aan mijn buitenlandse vrienden vinden zij het hilarisch: zelfstandig wonen als recht.’

De groei van het aantal alleenstaanden zal iedereen die het gezin als hoeksteen van de samenleving beschouwt ongetwijfeld zorgen baren. Ook de conservatieve sociologen zien hun vrees bevestigd. Sinds de geboorte van de moderne sociologie, eind negentiende eeuw, wordt de toename van het aantal alleenstaanden immers beschouwd als bedreigend voor de samenleving. De Franse socioloog Emile Durkheim (1858-1917) was de eerste die een verband legde tussen echtscheiding en minder sociale cohesie. Joseph Schumpeter (1833-1950) zag het verdwijnen van het burgerlijke gezin als een symptoom van ‘de ontbinding van het gezamenlijke leven’. In 1995 vatte Robert Putnam in Bowling Alone: America’s Declining of Social Capital het schrikbeeld van de geïndividualiseerde mens samen met het beeld van de man die in z’n eentje op de kegelbaan staat.

De problematisering van de single is historisch gezien niets nieuws onder de zon, constateert Ariadne Schmidt, historica aan de Universiteit Leiden die onder meer onderzoek deed naar alleenstaanden in de periode tussen de Middeleeuwen en de industriële revolutie. ‘Wat ik opmerkelijk vind is dat er nu wordt gedaan alsof het fenomeen alleenstaande, en dan vooral de vrouwelijke, nieuw is, iets van deze tijd. Hoewel het huwelijk de heersende norm was, leefden reeds in de vroegmoderne tijd heel veel vrouwen zonder man, de single was in de grote steden een belangrijke minderheidsgroep. Tot aan de negentiende eeuw kwam het in heel Europa voor; het percentage nooitgetrouwden kon oplopen tot ongeveer 25.’

‘Voor het overgrote deel van de bevolking was niet werken en alleen zijn totaal niet haalbaar’

Schmidt noemt het voorbeeld van Anna Bijns die dichtte: ‘“Een ongebonden vrouwe wordt alom begeerd/ Al is ’t dat ze ontbeert een mans profijt. Zij is meester en vrouwe aan haren heerd/ Te gane onverveerd, dat ’s een groot jolijt.” Dit soort uitspraken was uiteraard het voorrecht van een bemiddelde klasse. Voor het overgrote deel van de bevolking was niet werken en alleen zijn totaal niet haalbaar.’

Volgens Schmidt is het veelzeggend dat er ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden sociale voorzieningen waren voor ongetrouwde vrouwen. ‘Zij trouwden laat en een relatief groot deel van de bevolking trouwde nooit. En dan waren er natuurlijk de weduwen of de “onbestorven weduwen”: formeel getrouwd, maar zonder man omdat die naar Oost- of West-Indië was vertrokken. Vrouwen zonder man waren in economisch opzicht kwetsbaar. Een weduwe was sociaal extra gevaarlijk, want zij had al van de lusten geproefd.

Maar de ongehuwde status bracht óók voordelen: zij waren formeel handelingsbekwaam, waardoor zij in civielrechtelijke zaken konden handelen, zoals het sluiten van contracten of het doen van grote aankopen. Voor getrouwde vrouwen gold dat juist niet, die vielen onder de echtelijke macht van hun echtgenoot en moesten tot 1956 wachten om als getrouwde vrouw handelingsbekwaam te worden erkend. Alleen zijn was verdacht, hoewel dat in de patriarchale samenleving voor een man doorgaans normaler was. Aan homoseksualiteit werd niet zozeer gedacht, dat was strafbaar en men sprak er sowieso niet over.’

De negentiende eeuw bracht volgens Schmidt een verstrakking van de norm dat mensen in gezinsverband moeten leven. ‘Traditionele waarden en een kinderrijk gezin werden door de verzuiling nog verder versterkt, ook uit een soort concurrentie tussen de zuilen onderling.’

Nog steeds zie je in de hedendaagse literatuur eerder het negentiende-eeuwse conservatisme dan de vrolijke Anna Bijns weerspiegeld. Het is zoeken met een lampje naar een opwekkend beeld van de alleenstaande: het zijn de tragische Einzelgängers in de romans van Michel Houellebecq die er niet in slagen om een bestendige liefde op te bouwen en in hun zoektocht naar affectie vervreemd raken van zichzelf en zich ten langen leste volledig afzonderen van de samenleving.

De pogingen om te bewijzen dat er zoiets bestaat als een happy single steken hier magertjes bij af. Volkszanger Benny Neyman bezong weliswaar de gelukkige vrijgezel die pas ging slapen als hij alle sterren had gezien, doorgaans geldt in de beeldvorming dat het geluk van de alleenstaande broos is. Alle dure schoenen en Martini-lunches met vriendinnen ten spijt, de dames in Sex and the City willen uiteindelijk allemaal gewoon aan de vent. In Girls, het Sex and the City voor de post-crisisjaren, neemt de zoektocht naar Mister Perfect bijna obsessieve vormen aan. De millennial-meisjes uit Brooklyn zijn van het slag dat opleeft als vriendjes onverwacht sms’en en huilend in bad zit als ze alleen zijn. De alleenstaande man komt er in de populaire cultuur nog bekaaider af. Verder dan de bankhangende slacker met zijn videogames komt het meestal niet.

Maar in weerwil van de hardnekkige suggestie dat een vervullend bestaan een partner vereist, kiezen steeds meer mensen voor een leven alleen. In een cbs-onderzoek uit 2009 zei één op de zes gescheiden mannen tussen de 35 en de 64 definitief geen vaste relatie te willen. Van de alleenstaande vrouwen in deze leeftijdsgroep wenste één op de vier er nooit meer aan te beginnen. Veel gehoorde argumenten zijn: het geeft gedoe, de kinderen willen het niet, we kiezen ervoor om alleen leuke dingen te doen zonder rekening te hoeven houden met de ander.

Alleen wonen is volgens Eric Klinenberg vooral een kenmerk van hoogontwikkelde verzorgingsstaten, waar de levensstandaard hoog is en het sociale vangnet sterk blijkt. Want: om alleen te wonen moet je het allereerst kunnen betalen. Virginia Woolfs pleidooi voor ‘a room of one’s own’ moet destijds raar geklonken hebben voor de gemiddelde arbeider met vrouw en kinderen die blij mocht zijn als hij de huur voor een eenkamerwoning kon ophoesten. Niet voor niets neemt in de landen waar de middenklasse hard groeit (India, China, Brazilië) het aantal alleenwonenden toe. Het is een welvaartsverschijnsel, even goed als dat kinderen in landen zonder een sociaal stelsel een oudedagsvoorziening zijn.

Het openbare leven van verenigingen, cafés en theaters is het meest levendig juist daar waar het alleen wonen welig tiert

Ook Klinenberg startte zijn onderzoek met de aanname dat alleen wonen sociale isolatie betekent. Voor een eerder boek deed hij onderzoek naar de hittegolf in Chicago die in 1995 aan meer dan zevenhonderd mensen het leven kostte. Veel van die slachtoffers stierven omdat ze alleen waren: er was niemand in de buurt om te waarschuwen voor uitdroging of om simpel een glaasje water te halen. Going Solo zou dan ook aanvankelijk een boek worden over vereenzaming, maar gaandeweg zijn onderzoek kwam Klinenberg erachter dat slechts een klein deel van de alleenwonenden eenzaam en geïsoleerd was. Natuurlijk, het spreekt tot de verbeelding, de man die twee jaar dood in zijn huis ligt of de bejaarde die Kerst na Kerst alleen doorbrengt. Maar veel normaler is het eenpersoonshuishouden, bewoond door iemand die daarvoor heeft gekozen en die door de bank genomen tevreden is met deze levensvorm.

Klinenberg is kritisch over de onderzoeken die zouden aantonen dat alleenstaanden gemiddeld armer, ongezonder en ongelukkiger zijn, en ook nog eens eerder doodgaan. Het kan net zo goed andersom zijn: misschien wonen mensen wel samen juist omdat ze rijk, gelukkig en gezond zijn. En wie de index van landen met de meeste alleenwonenden naast het onlangs verschenen World Happiness Report legt (ook van de oeso), ziet een opvallende overeenkomst. Nederland, de Scandinavische landen, Finland, Zwitserland domineren op beide lijsten de top-tien. Het ‘bowling alone’-verhaal slikt Klinenberg evenmin. Het openbare leven van verenigingen, cafés en theaters is het meest levendig juist daar waar het alleen wonen welig tiert. De singletons, zoals hij ze noemt, zijn namelijk veel meer geneigd eropuit te gaan dan de gezinsmens, die vooral in huiselijke kring vermaak zoekt.

Toch blijft de beeldvorming over de alleenstaande achter bij die veranderende werkelijkheid. Wie ieder jaar weer alleen verschijnt op verjaardagen krijgt onvermijdelijk vragen. Enthousiaste vrienden kunnen je zomaar op een blind date sturen wanneer je lange tijd vrijgezel bent. En over een premier zonder vrouw of desnoods een man wordt openlijk gespeculeerd wat er aan de hand zou kunnen zijn.

‘Maar het is ook niet altijd leuk om alleen te zijn’, zegt Corine L. (‘niet mijn naam in de krant aub’), 38 jaar en meer dan fulltime aan het werk bij een consultancybedrijf. Zij behoort tot het overschot van alleenstaande vrouwen in Amsterdam. In de studententijd had ze nooit gebrek aan vriendjes. Nu zegt ze dat ze zich toen niet realiseerde dat de spoeling later zo dun zou worden. ‘Als je gaat werken houdt die vanzelfsprekende huwelijksmarkt – de collegebank, feesten, contacten in studentenhuizen – in één klap op. Iedereen zwermt uit. Dan komt de fase van de huwelijksuitnodigingen, gevolgd door de geboortekaartjes. Reken maar dat ik soms moet slikken. Alleen naar een feest gaan vind ik sowieso een ramp. Als ik iemand leuk vind verkramp ik soms uit angst te gretig over te komen. Ik stond laatst in een café met een vent te praten, en hij zei opeens: “Jullie groep lijkt wel loslopend wild.” Ik was zó beledigd.’

Niet dat haar leven saai en niet ‘vol’ is. Heel wat vriendinnen zitten zonder iemand. Ze hebben dagelijks contact en beslissen samen hoe ze het weekend gaan vullen. Naar de sportschool, lunchen, ’s avonds iets drinken of naar een concertje. ‘Zondag is uitslaapdag met ontbijten in bed met de krant. De dag is zo voorbij, maar ik voel me dan vaak godvergeten alleen. Ik geef eerlijk toe dat ik zoiets als intimiteit en, eh, seks mis, hoewel ik dat heus wel eens heb. Maar daar komt nooit iets bestendigs uit voort. Wat ik niet kan uitstaan van mezelf is dat ik langzamerhand ga denken dat er iets mis met me is. Túúrlijk voel ik de biologische klok tikken, alleen al omdat mijn moeder verzucht dat ze zó graag kleinkinderen wil.’

De stille aanname is dat alleenstaanden afwijkend zijn – ‘singlism’ is de term die Bella DePaulo eraan gaf. DePaulo is een psycholoog die op Harvard promoveerde op onderzoek naar de psychologie van leugens en bedrog. Inmiddels houdt ze zich voornamelijk bezig met haar blog All Things Single. Bij ieder krantenstuk of televisieprogramma over singles dat ze voor ogen krijgt, schrijft ze reacties om de mythes en stereotypen te ontzenuwen. Trouwen zou mensen gelukkiger maken? Onzin, aldus DePaulo. De onderzoeken waarop deze aanname stoelt laten een grote groep buiten beschouwing: die bijna veertig procent van de bevolking die getrouwd was, het niks vond, en weer scheidde.

In Nederland opereert de belangenclub voor alleenstaanden vanuit een rustige buitenwijk van Den Haag, aan de rand van de Scheveningse duinen. Daar geniet Lenie de Zwaan van haar pensioen. De Zwaan is wat ze noemt ‘bewust alleenstaand’ en sinds 1988 is zij de voorzitter van het Centrum voor Individu en Samenleving (Cisa). Ze doet dit niet als werk omdat ze zelf alleen is, vertelt ze. Ze is goed bemiddeld en ruim behuisd, zo ruim zelfs dat een van de kamers in haar flat is ingericht als kantoor voor het Cisa. Het is haar te doen om de rechtvaardigheid. Haar stichting wil erkenning voor het feit dat niet iedereen het leven met een ander deelt, of wil delen.

‘Mannen verwaarlozen zichzelf eerder, alleenstaande mannen leven korter dan getrouwde mannen, ze gaan drinken en roken’

Een van de ergernissen van De Zwaan betreft het erfrecht. Wie komt te overlijden, kan fiscaal gunstig bezit nalaten aan gezinsleden. Lange tijd kwamen ook neven en nichten en broers en zussen hiervoor in aanmerking, maar die regelingen zijn uit de successiewet geschrapt. Nu geldt dat bij afwezigheid van partner of (klein-)kinderen de staat voor minstens een derde deel begunstigde van een erfenis is. De Zwaan vindt het niet eerlijk. ‘Sommige mensen hebben een goede band met een vriend of vriendin, die niets onderdoet voor een familieband. Maar in het erfrecht gelden dat soort vrienden als vreemden.’

Het erfrecht is slechts een van de agendapunten van het Cisa. Toeslag op eenpersoonshotelkamers, het feit dat zorgverlof alleen kan worden gebruikt om een partner of bloedverwant te helpen, meebetalen aan aow voor echtgenoten en er later niet het financiële voordeel van hebben – op verschillende punten heeft de alleenstaande het nakijken. Het zijn niet de grote kwesties van deze tijd, zo beseft zij ook. Haar verontwaardiging uit De Zwaan dan ook in zorgvuldig samengestelde zinnen, zonder daarbij haar stem te verheffen.

Het voorzitterschap vraagt geduld. Lenie de Zwaan bestiert de stichting al 25 jaar en in die tijd is de inhoud van de pamfletten die het Cisa uitbrengt nauwelijks veranderd. Een enkele keer slaagde de stichting erin om het lot van de alleenwonende op de politieke agenda te krijgen. In 2011 diende d66 een motie in waarmee ze belastingnadelen voor alleenstaanden aan de kaak wilde stellen. Opvallend genoeg krijgen ze steun van de gezinspartijen bij uitstek het cda en de sgp. Volgens De Zwaan stak er opportunisme achter en hoopten de christelijke partijen op hun beurt steun te verwerven voor hun gezinsbeleid.

En zo tekenen zich de twee kampen af. In de ene hoek de pleitbezorgers van het gezinsleven, die vrezen dat de groei van het aantal alleenwonenden de doodklap is voor de samenleving. In de andere hoek mensen als DePaulo en De Zwaan die de single beschouwen als een achtergestelde groep die een stem moet krijgen, net zoals dat eerder gebeurde met vrouwen en homoseksuelen.

Klinenbergs Going Solo houdt een prettig midden tussen die twee. Het boek blijft verre van de ietwat overtrokken claim dat de single wordt gediscrimineerd, en de auteur vervalt ook niet in conservatief gesomber over de geatomiseerde samenleving. Eric Klinenberg sprak met ruim driehonderd alleenstaanden en volgde sommigen van hen voor langere tijd. Natuurlijk passeren de stereotypen de revue: de powervrouw die zich niet wil binden, de player die liever elk weekend op jacht gaat dan dag in, dag uit dezelfde vrouw in zijn bed te treffen. Maar het zijn juist de minder flitsende types in Going Solo die je echt iets leren over hoe de moderne mens alleen leeft.

Zo pakt alleen wonen anders uit voor mannen dan voor vrouwen, iets wat ook wordt weerspiegeld in de cbs-cijfers. Gevraagd naar wat ze denken dat de toekomst voor hen in petto heeft, zegt zeven procent van de Nederlandse mannen en acht procent van de vrouwen te verwachten alleen te blijven, maar in de praktijk eindigen meer vrouwen alleen. Het zijn vooral jonge vrouwen, de weduwen en de gescheiden dames die er uiteindelijk voor kiezen om (weer) een huis met een partner te delen. Veel van de mannen hebben minder bezwaar hun alleen-zijn op te geven.

Op dit punt lopen de normen in Nederland enigszins uit de pas met de werkelijkheid, constateert sociologe Pearl Dykstra. ‘Het kostwinnersideaal van de man is in Nederland nog steeds dominant en daardoor gaan mannen ervan uit dat zij voor het inkomen zorgen, terwijl vrouwen zich meer instellen op het verkrijgen van een relatie. Als dat niet lukt geldt dat in het normatieve klimaat – zoals dat ook wordt neergezet in tv-series en de damesbladen – als sociaal onwenselijk. Economische zelfstandigheid is iets waar een vrouw bewust voor kiest – en dat sluit vaak weer een relatie uit.’

Misschien heeft Sex and the City ons opgezadeld met een preoccupatie met hoogopgeleide vrouwen van boven de dertig in de grote stad, maar volgens Dykstra is al die aandacht voor single vrouwen niet terecht: ‘Het is een consistent gegeven uit alle onderzoeken dat vrouwelijke alleenstaanden minder moeite hebben alleen te leven dan mannen. Mannen verwaarlozen zichzelf eerder, alleenstaande mannen leven korter dan getrouwde mannen, ze gaan drinken, roken en voor de buis hangen.’

In die zin wordt de man gediscrimineerd. Ook in geschiedkundig onderzoek valt het op dat er nauwelijks aandacht is voor de mannelijke vrijgezel. Dat heeft volgens historica Ariadne Schmidt een praktische reden, die weer de weerslag is van de normen die lange tijd golden. ‘De status van een ongetrouwde vrouw viel meer op, want getrouwde vrouwen vielen onder de echtgenoot. Zij waren daarom minder zichtbaar in de bronnen dan ongehuwde vrouwen. De burgerlijke status van een man wordt zelden in archieven vermeld. Single mannen werden minder gezien als een geproblematiseerde categorie.’

In de interviews van Klinenberg komt tevens de eeuwige klassenscheiding onverbiddelijk om de hoek kijken. Degenen die het meest gelukkig zijn hebben het ook op andere punten getroffen. De succesvolle advocaat, de pas afgestudeerde die eindelijk verlost is van huisgenoten. Zij staan haaks op de groep voor wie het sociaal en financieel zwaarder is om het alleen te rooien. De ex-verslaafde die in een speciale woonvoorziening zit of de weduwe die haar man verloor na een lang ziekbed. Maar zelfs voor hen geldt: ze zijn liever alleen. Ze hebben hun energie nodig om zichzelf op de been te houden, en zeggen niet ook nog de aandacht te kunnen opbrengen voor iemand anders. Of ze willen geen nieuwe partner omdat ze niet het risico willen lopen weer belast te worden met de zorg voor iemand anders. Dat ze het uiteindelijk redden is deels te danken aan een sociaal vangnet, hoe zwak dat in de Verenigde Staten ook is. In het Nederlandse sociale stelsel is dat beduidend beter geregeld.

Maar wat Klinenbergs boek vooral laat zien is dat een mensenleven zich minder makkelijk in een mal laat gieten. Wie ongelukkig is met zijn partner heeft een uitweg. Wie liever nooit het leven met iemand deelt, kan aan die wens gehoor geven. En zo ontstaat op een natuurlijke wijze een samenleving van twee groepen van bijna gelijke grootte: de ene helft met, de andere helft zonder partner. Vrij van echt gebrek en verlost van een dwingend sociaal keurslijf. Of Nederland daar netto gelukkiger of ongelukkiger van wordt, of dat de sociale cohesie verzwakt of versterkt, speelt bij al die individuele beslissingen nauwelijks een rol.