Warren Ellis (l) en Nick Cave © Joel Ryan

Met zijn laatste twee albums, gedrenkt in rouw, bouwde Nick Cave een subgenre op binnen zijn oeuvre: fabuleus mooi, op momenten bijna ondraaglijk intens, en volstrekt ongeschikt om te draaien op een onbewaakt moment – niet alleen eisten ze onmiddellijk alle aandacht op, ze bepaalden vanaf de eerste zinnen ook de stemming van de luisteraar.

Daarna volgde de tour waarin hij het fascinerende gesprek dat hij onder de noemer The Red Hand Files (een nummer uit 1994) met zijn publiek voert (‘You can ask me anything. There will be no moderator. This will be between you and me. Let’s see what happens’) voortzette in een liveversie. Zijn combinatie van balansoefeningen tussen loodzwaarte en lichtvoetigheid, tussen levensvragen en muzieklessen, tussen persoonlijke en universele thema’s, was zo knap dat je je weinig andere mensen kon voorstellen die zo’n avond in hun eentje zouden kunnen dragen op zoveel fronten – charismatisch, intellectueel, poëtisch en muzikaal. De tot stem en piano uitgebeende liveversies minus de dialoog met zijn publiek leidden vorig jaar weer tot eerst de concertfilm en later het album Idiot Prayer. Cave in zijn eentje, nu zónder het publiek dat steeds de aanzet had gegeven tot de nummerkeuzes.

Zoals die live-gesprekken met zijn publiek leidden tot de uitvoeringen in een lege zaal, zo hebben die uitvoeringen in combinatie met het leven in quarantaine hoorbaar weer de toon gezet en de sfeer bepaald voor Carnage, daarmee zijn derde album sinds 2019. Voor het eerst nam Cave met Bad Seeds-bandlid Warren Ellis een plaat op die géén soundtrack is.

Opener ‘Hand of God’ zet de toon: dit album is donker, sober, beklemmend en filmisch. In 1997 opende Cave zijn album The Boatman’s Call in ‘Into My Arms’ met zijn inmiddels klassieke regels ‘I don’t believe in an interventionist God’. In ‘Hand of God’ is die evenwel dichterbij dan ooit, vanuit zijn ‘Kingdom in the sky’. In ‘White Elephant’, drijvend op een donkere drone van een beat, sluipt 2020 nadrukkelijk binnen: ‘A protester kneels on the neck of a statue/ The statue says ‘I can’t breathe’/ The protester says ‘Now you know how it feels’/ And he kicks it into the sea.’ Cave zingt die zinnen niet, hij spreekt ze uit, zoals hij wel vaker de grens tussen spoken word en gezongen poëzie verkent, terwijl Ellis dreigende spanning toevoegt. In het refrein duikt het kingdom in the sky weer op, duikt een koor op en transformeert het nummer in een uitbundige gospel: ‘A time is coming/ A time is nigh/ For the kingdom/ In the sky/ Don’t ask who/ Don’t ask why/ There’s a kingdom in the sky/ We’re all coming home/ For a while.’ Die verandering in stemming, gemoed en mate van hoop zag je enkele minuten eerder niet aankomen – en dat van een man die inmiddels 42 jaar geleden zijn eerste album uitbracht. En ook dat mirakel duidt hij zelf: ‘People ask me how I changed, I say it is a singular road’.


Nick Cave & Warren Ellis, Carnage