‘Een stuk over de BabyBoomGeneratie’, zo luidt de aanduiding op de folder van De eenzame weg (Arthur Schnitzler, 1904. Theatercompagnie, regie: Theu Boermans). Meestal haal ik de schouders op voor dit type associaties, die immers primair voor de public relations en dus voor de verkoop zijn bedacht. Deze keer viel die ondertitel verkeerd. De generatie van na de oorlog is nu in de zestig, terwijl de oudste figuur van de oudere generatie in Der einsame Weg 45 is (ook al smokkelt vertaler/bewerker Tom Kleijn er dertien jaartjes bij).

Die Schnitzler-luitjes – meestal iets in de kunsten – hebben weliswaar een nogal kippig zelfbeeld dat gelijkenissen vertoont met de zelfoverschatting van de wereldverbeteraars uit de jaren zestig van de vorige eeuw, maar daarmee houdt de overeenkomst wel zo ongeveer op. Ik word sowieso bevangen door een lichte vermoeidheid als een toneeltekst van 104 jaar geleden wordt volgehangen met van alles en nog wat, als betrof het hier een kerstboom die om engelenhaar, ballen en snoepgoed jengelt.

Het stuk gaat immers ook ‘gewoon’ over levensleugenaars die in de euforie om juichend de hemel te bestormen zowaar hun eigen sterfelijkheid en de daaraan voorafgaande eenzaamheid zijn vergeten. Iedereen wordt daaraan nogal hardhandig herinnerd wanneer Gabriele Wegrath, echtgenote van een ‘kunstprofessor’, wegkwijnt aan een longziekte zonder het geheim van haar leven te hebben prijsgegeven: hun zoon Felix (nu een ambitieus militair van 23) is de vrucht van een losse scharrel met de beeldend kunstenaar Julian Fichtner. Die toen niet alleen voor díe verantwoordelijkheid wegliep, maar ook voor het kind dat hij verwekte bij de actrice Irene Herms, die de vrucht op zijn last liet ‘weghalen’.

Nu betreurt de actrice het gemis van een kind, terwijl Fichtner er juist nu achter komt dat hij toe is aan een verlaat vaderschap. Het is allemaal van een intense treurigheid, door de ‘fijnetser’ Schnitzler onbarmhartig en liefdevol opgetekend. Als er al een commentator schuilt in het stuk, dan zal dat de schrijver Stephan von Sala zijn, die vaststelt dat de weg naar het einde een eenzame is die wij allen alleen moeten gaan. Een advies dat Johanna, de jonge dochter van de Wegraths en zeer verliefd op Von Sala, uiteindelijk letterlijk neemt.

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan: koppel een mooi stuk aan een troep toneelspelers die er wel pap van lusten en zet daar een regisseur voor die over het vermogen beschikt zijn eigen pr-zeepbellen kapot te knijpen, en je krijgt een heerlijke toneelavond. Ik dacht het stuk goed te kennen, een goeie uitvoering leert je een stuk altijd beter kennen. Zo viel me bovenal de bijna wiskundige, geometrische vorm van de emotionele lading tussen vier centrale personages op, twee mannen (Fichtner en Von Sala – daarover later meer) en Johanna en Irene Herms.

De laatste wordt gespeeld door Myranda Jongeling. Ze heeft één grote opkomst waarin Herms in een ijzingwekkend tempo en met een meedogenloze diepgang langs afgronden van emoties moet scheren, als betrof het een steile-wandrace op een klassieke kermis. Omdat het publiek zo dicht op de handeling zit, zie je werkelijk álles. En dat is in die ene, lange opkomst zo ijzingwekkend mooi in haar deerniswekkende lelijkheid dat er een huiver van mijn kruin tot mijn tenen trok. Katja Herbers doet in haar vertolking van Johanna precies het omgekeerde. Af en toe doet ze een luikje open maar lijkt dan zo te schrikken van wat daarachter steekt dat ze haar schone én vuile was meteen weer binnen haalt.

Die ene keer dat ze haar emoties (letterlijk) de vrije loop laat en althans deze toeschouwer één seconde dacht: hmmm, vondstje, vergeef je actrice en regie die ‘vondst’ meteen – het klopt, het is raak, het is net zo lelijk als de verdriet-erupties van de actrice, en net zo echt.

(wordt vervolgd)

De eenzame weg, Theatercompagnie, t/m 7 juni