Het is ochtend en er hangt van dat gouden, wat heiige herfstlicht dat tot een haiku zou kunnen leiden, als ik daar het juiste soort mens voor was. Ik ben op weg naar een verdrietige vriendin en fiets door een gedeelte van de stad waar weinig blijvend is: winkels verschijnen en verdwijnen weer, restaurantjes zitten maandenlang bomvol en zijn dan plotseling gesloten, galerieën veranderen in groente­zaken. Omdat ik een belabberd richtingsgevoel heb klamp ik me vast aan wat heeft kunnen voortbestaan. Zo moet ik links na de Turkse slager met zijn eeuwige ‘malse kipfiletten’ en weer rechts bij de sekswinkel op de hoek. In de etalage draait de glazen kast met vibrators langzaam rond. Wie in deze buurt wil overleven moet blijkbaar iets verkopen dat gaten vult. Iets waar altijd vraag naar blijft. Vlees, denk ik. Of vlees-vervangers. De vriendin waar ik heen ga heeft net te horen gekregen dat haar man een ander heeft. Ze belde me op en moest zo lachen dat ik dacht ze dronken was, om negen uur ’s ochtends. Maar het waren de zenuwen, zei ze. Daarna begon ze te huilen. En door haar tranen heen zei ze, al weer giechelig: ‘Ik weet gewoon niet hoe dit werkt. Echt niet. Ik voel me zo’n cliché.’ In mijn fietstas heb ik een grote doos chocoladekoekjes gedaan. En een pakje zakdoekjes. Als ik vlak bij haar huis ben, passeer ik nog een bedrijf dat elke crisis lijkt te doorstaan. Het is gevestigd in een groot pand waarop vermeld staat: Onderlinge Rouw-vereniging BV. Een mooie naam, vind ik. Ik stel me er altijd somber kijkende mannen bij voor. Vennoten die elke dag naar hun werk gaan om daar onderling te rouwen en hooguit, op een dag als vandaag, een ommetje maken tijdens de lunchpauze. Als ik de bocht om ga zie ik mijn vriendin staan, in de deuropening van haar huis. Ze draagt een oud trainingspak. Met haar armen om zichzelf heen geslagen en haar ogen dicht leunt ze tegen de deurpost. Het is de houding van iemand die, voorlopig in ieder geval, geen herfstlicht wil zien.