Opluchting, dat voelt hij vooral, zegt literatuurcriticus Volker Weidermann. Sinds eind 2015 is hij de nieuwe presentator van Das literarische Quartett, het zdf-boekenprogramma waarop ook wel de kwalificatie ‘legendarisch’ wordt geplakt. Nu, na vijftien jaar afwezigheid, is het terug op televisie. Voorafgaand aan de eerste uitzending twijfelden critici echter sterk of er nog wel interesse voor literatuurkritiek op televisie zou zijn. En Weidermann zelf werd er steeds naar gevraagd of de ‘voetafdrukken’ van zijn voorganger Marcel Reich-Ranicki niet veel te groot voor hem zouden zijn.

Nu blijken toch weer een kleine miljoen mensen te kijken, precies zo veel als in de jaren negentig, de hoogtijdagen van de uitzending. En vooral: zonder veel aanpassingen aan het concept. Multimedia, grappige filmpjes of interviews met auteurs: het is allemaal afwezig. Weidermann bespreekt gewoon met drie gasten vier boeken, in een Berlijns theater voor publiek: ‘Echte mensen, die live onvoorbereide teksten met elkaar uitwisselen.’
De terugkeer van het programma past goed bij het Nederlandse beeld dat er van Duitse literatuur bestaat. Een paradoxaal beeld is dat. Aan de ene kant wordt vaak verzucht dat ‘de literatuur in Duitsland tenminste nog een maatschappelijke betekenis heeft’, maar als je dan vraagt welke hedendaagse schrijvers uit het buurland men kent, komen de meesten niet verder dan de in 2015 gestorven Günter Grass en de twee jaar eerder overleden Reich-Ranicki, Grass’ belangrijkste criticus.
Dus: om welke auteurs gaat het in het huidige Duitsland, wat zijn hun thema’s, wat is de rol van de literatuur nu?
Weidermann ontvangt op zijn werkkamer in het Berlijnse bureau van Der Spiegel, het belangrijkste weekblad van het land. Midden 2015 is hij van de kleinere Frankfurter Allgemeine Sonntagszeitung hierheen overgestapt om een nieuw maandelijks literatuurtijdschrift vorm te geven. Rond dezelfde tijd besloot de zdf het Literarische Quartett nieuw leven in te blazen, en Weidermann, een jong uitziende midveertiger met bewust chaotisch gekamde haren, werd ineens het belangrijkste gezicht van de Duitse literaire wereld op televisie.
Hij erfde een instituut. In het Literarische Quartett werden voor het oog van het tv-publiek de grote vetes van de Duitse naoorlogse literaire wereld uitgevochten. De criticus Reich-Ranicki was een fenomeen, om zijn theatrale optreden bewonderd door het publiek, om zijn kritieken gevreesd door schrijvers. Maar vooral was hij als joods-Poolse overlevende van de holocaust als geen ander de personificatie van de rol die literatuur speelde bij debatten rond oorlogsschuld en de verwerking ervan.
Weidermann is een volkomen ander soort criticus. Bij hem geen vreugde aan het ‘Verriss’, zoals vernietigende kritieken in het Duits worden genoemd. In de literaire wereld wordt hij soms zelfs als ‘te vriendelijk’ beoordeeld. Hij schrijft over literatuur uit enthousiasme, kiest vooral boeken die hem bevallen. Wellicht dat de zdf daarom ook nog de joods-Duitse schrijver Maxim Biller als vaste gast aan boord heeft gehaald, een meester in ironisch-venijnige commentaren.
Maar, zegt Weidermann ‘het zou belachelijk zijn geweest om te proberen het origineel te simuleren. Iemand als Reich-Ranicki representeerde dat wat nu verdwenen is, en wat gelukkig ook niet meer terugkomt. Voor hem was literatuur een middel om te overleven, letterlijk. Hij overleefde de holocaust doordat hij op zijn Poolse onderduikadres zo goed over Shakespeare kon vertellen. Voor ons, de auteurs, de critici, heeft literatuur die existentiële rol niet meer.’ Sterker nog: in Duitse kranten verschijnen de laatste jaren zelfs pessimistische beschouwingen waarin wordt gesteld dat het maatschappelijk belang van de literatuur niet meer zo is als vroeger.
Had de grote rol van de literatuur in Duitsland dan vooral met de verwerking van de oorlog te maken, of begon het al vroeger, met Goethe, Schiller en het zoeken naar de eigen identiteit in de negentiende eeuw?
‘Intuïtief hoort dat laatste natuurlijk tot het dna van het land. Soms komt dat weer meer naar de oppervlakte, soms minder. Maar voor mij persoonlijk heeft het belang van de literatuur vooral met de nazitijd tussen 1933 en 1945 te maken, zowel in positieve als in negatieve zin. Een totalitair regime wil dat er maar één waarheid is, en degene die er rechts of links van staat hoort er niet bij.
Literatuur gaat om het tegendeel: om openheid. Boekverbrandingen onder het fascisme waren aan de ene kant een verschrikkelijke gebeurtenis, maar aan de andere kant waren ze voor de auteurs ook een symbool van hoe serieus de fascisten de literatuur namen. Het liet zien hoe gevaarlijk ze de literatuur vonden, hoezeer die hun macht kon bedreigen.’
Literatuur werd hierdoor het gezicht van een ‘ander Duitsland’, tegengesteld aan de nazi’s?
‘In feite is de belangrijkste Duitse literatuur van die periode een vluchtelingenliteratuur. De meeste Duitse auteurs in die periode hebben het land verlaten. Negentig procent van de boeken die nu nog de basis vormen van dat waarom het allemaal draait, is van auteurs die moesten vluchten: Thomas Mann, Klaus Mann, Joseph Roth, Stefan Zweig, en al die anderen.
Auteurs als Bertolt Brecht en Thomas Mann konden in het buitenland door middel van de literatuur het “betere Duitsland” representeren. Ik denk dat de literatuur ook daardoor zo lang na Goethe nog zo’n belang heeft gehouden: het ging om de vraag “wat is onze identiteit?”, “wat zijn de dingen die we willen bewaren?” Dat is het in de naoorlogse periode ook gebleven.’
In uw boek Lichtjahre: Eine kurze Geschichte der deutschen Literatur von 1945 bis heute (2005) noemt u de naoorlogse decennia ‘een van de interessantste periodes van de Duitse literatuur’. Geldt dat ook nu nog?
‘Het existentiële aspect van de literatuur is verdwenen, maar er is iets anders voor in de plaats gekomen. Dat is wellicht niet meer zo intensief, maar heeft voor ons in ieder geval wel eenzelfde belang.
Dat is in eerste instantie in het dagelijks leven te merken. Literatuur heeft sinds ongeveer vijftien jaar een enorme zichtbaarheid gekregen dankzij allerlei “literatuur-events”. Het grootste is in Keulen, de Lit.Cologne, daar komen wel duizend mensen per lezing. Natuurlijk is dat nog wat anders dan een maatschappelijke rol van de literatuur. Na de hoogtijdagen van Günter Grass brak er een periode aan waarin niemand meer interesse had in de “grote vragen”. Hij begon met zijn dwingende aanpak op de zenuwen te werken. Zijn morele geloofwaardigheid werd daarbij aangetast toen in 2006 duidelijk werd dat hij zelf lid van de SS is geweest en dat had verzwegen – al heeft hij zijn leven lang anderen opgeroepen om zich voor de eigen daden te verantwoorden.
Deze ontdekking heeft de figuur van de openbare intellectueel in Duitsland enorme schade berokkend. Maar na een periode van afwezigheid zou je nu kunnen zeggen: ook de grote vragen komen nu weer terug in de hedendaagse Duitse literatuur. Wat bijvoorbeeld echt een nieuwe trend is, wat echt nú gaande is, is de opkomst van migranten, jonge auteurs, wier moedertaal niet Duits is.’
Lit.Cologne heeft op 17 maart zelfs speciaal de vluchtelingen en hun ‘nieuwe taal’ als thema.
‘Het is natuurlijk al eerder begonnen, in 1995 met Feridun Zaimoglu, de koning van de migrantenliteratuur. Voor zijn boek Kanak Sprak is hij met een microfoon rond gaan lopen, en liet hij migranten hun verhalen vertellen. Die verhalen waren destijds nieuw, tot dan toe waren ze simpelweg niet te horen. Maar pas de laatste jaren is het aandeel van de migranten veel groter geworden. Het gaat om auteurs die echt goede boeken schrijven, en die ook echt populair zijn. Het gaat niet meer om “goedbedoelde Wohlfühl-literatuur”, die dan een prijs krijgt omdat we dat uit een slecht geweten zo op prijs stellen.’
De Frankfurter Allgemeine Zeitung schreef onlangs opgetogen dat er een nieuwe Günter Grass was opgestaan, namelijk Navid Kermani, schrijver en islamwetenschapper, wiens ouders uit Iran afkomstig zijn. Hij heeft veelbesproken politieke toespraken gehouden, onder meer in het parlement bij het 65-jarig bestaan van de Bondsrepubliek in 2014.
‘Kermani is een heel interessante, sterke figuur, bij wie “de grote vragen” op de voorgrond staan. Toen ik Kermani vorig jaar hoorde spreken bij de ontvangst van de Vredesprijs van de Duitse Boekhandel hoorde ik inderdaad een echo van de tijd van Günter Grass. Dat is er heel lang niet geweest. Al geldt bij hem dan wel: zijn naam verbind je niet zozeer met één roman.’
Sommige critici klagen: Duitsland heeft geen schrijvers als Michel Houellebecq of Jonathan Franzen. De grote ‘stemmen van deze tijd’ ontbreken in het Duitse taalgebied – ook al kreeg Herta Müller in 2009 de Nobelprijs.
‘Een Houellebecq zie ik bij ons inderdaad niet; die ene alles overstralende figuur, ook over de grenzen heen, is er niet. Herta Müller heeft enorm krachtige verhalen te vertellen, maar is wellicht dan toch te moeilijk, te specialistisch om populair te worden. Misschien waren de voorgangers te groot, misschien zijn de schrijvers nu te vriendelijk, misschien treden zulke figuren gewoon niet zo vaak op.’
Is dat gebrek aan die ene figuur een gemis?
‘Voor het publiek wellicht, voor de toeschouwers was het tweegevecht tussen Günter Grass en Marcel Reich-Ranicki een steeds doorlopend fantastisch toneelstuk. Maar als literatuurcriticus – en als lezer – mis ik het niet. Er zijn nieuwe stemmen, Katja Petrowskaja uit Oekraïne met Vielleicht Esther, Maxim Biller, Judith Hermann, Christian Kracht. Daniel Kehlmann is in elk geval degene met het grootste internationale succes. Men groeit natuurlijk ook mee met de auteurs van zijn eigen generatie.’
Reich-Ranicki heeft eens gezegd dat het Duitse publiek liever Amerikaanse auteurs leest omdat die kunnen entertainen, terwijl de Duitse auteurs liever de wereld willen redden – met als resultaat: ernstige zware boeken.
‘Het imago dat de Duitse literatuur lang heeft gehad was dat je eerst drie maal na moest denken voordat je het begreep. Dat beeld klopte ook. Hoe moeilijker, des te beter. Ik heb echter de indruk dat hedendaagse auteurs niet meer denken dat ze zo ingewikkeld mogelijk moeten schrijven om serieus te worden genomen.’
Is lichtvoetigheid een nieuw fenomeen in de Duitse literatuur? Het voltallige Literarische Quartett was onlangs enorm lovend over het boek Auerhaus van Bov Bjerg, vooral om de ‘lichtheid’ van de stijl.
‘Het is inderdaad niet voor niets dat alle critici in het Quartett zo verrast waren over dat boek. Die lichtheid is er in het Duits niet zo veel. Wellicht hebben we dat inderdaad wel van Amerikaanse auteurs geleerd. Het Duitse publiek wil dat ook: Auerhaus was direct een enorme bestseller, vanuit het niets.
Maar ook al hanteert Bov Bjerg een lichte en humorvolle stijl, ook hij laat de zware Duitse geschiedenis terugkeren, zoals Auschwitz. Een ander goed voorbeeld van die combinatie is het boek van Clemens Meyer, Als wir träumten. Het gaat hierin om Oost-Duitsland, maar je krijgt er toch een goed humeur van.
Er komen meer verhalen met een lichte stijl, die tegelijk grote thema’s behandelen. Ook wij als critici zijn over deze tendens nog verrast, we zullen zien waar dat heen gaat; we worstelen ons in die richting. Al geldt natuurlijk wel: geen trend is waar zonder dat het tegendeel ervan ook waar is. Maar we schrijven het nu maar gewoon zo op.’
Het bekendste hedendaagse Duitse boek in Nederland is nu: Er is wieder da, de Hitler-satire van Timur Vermes. Over het literaire gehalte kun je twisten, maar ook dat combineert een lichte stijl met een zwaar thema.
‘Het zal nu eenmaal zo blijven, dat Hitler ons zal blijven achtervolgen…’
Vermes is niet de enige met het oorlogsthema. Het onderwerp blijkt niet verdwenen.
‘Iedere generatie schrijft de geschiedenis weer anders. En als er geen overlevenden meer zullen zijn, dan blijft dit toch de basis waarop alles hier in dit land staat. Het zal een alles overheersend thema blijven.
Nu manifesteert zich de zogeheten “Enkelgeneration”, de kleinkinderen van de oorlogsgeneratie. Maar ook iets oudere auteurs grijpen op een nieuwe manier direct terug op hun eigen familiegeschiedenis. Vorig jaar nog kwamen twee heel interessante boeken uit, van Ralph Rothmann en van Jan Koneffke. Hierin werd over Wehrmacht-soldaten en leden van de SS geschreven op een manier die in eerste instantie irriteert. Rothmanns boek gaat over zijn vader die als heel jong soldaat bij de SS was, maar hij beschrijft het niet als een afrekening, niet als vadermoord. Deze auteurs hebben een andere verhouding tot de oorlogsgeneratie. Ze hoeven ze niet meer aan te vallen. Al klinkt dat natuurlijk direct weer verdacht: het is een poging te begrijpen. Het is geen identificatie met de SS, ze stellen gewoon op een rustiger manier vragen over het verleden. Men probeert de oorlogsgeneratie te begrijpen, hoe kon dat gebeuren, en uit te zoeken “wat van hen is nog in mij?”’
Gaat dat zó ver?
‘De identiteit van het hele land stoelt in feite op een nederlaag, en dat maakt ons ook een beetje schizofreen: we willen geen Duitsers zijn, maar Engelsen en Amerikanen. En dan toch, op een bepaald moment, stel je je de vraag: “Wat is nu precies mijn aandeel geweest, dat schrijvers als Joseph Roth en Stefan Zweig uit het land zijn weggegaan?” Ik heb zelf daarom de roman Oostende 1936 geschreven, over de ontmoeting van deze twee geëmigreerde auteurs, kort voor het uitbreken van de oorlog.’
Uw roman gaat daarmee ook over die betekenis van de vluchteling in de Duitse literatuurgeschiedenis?
‘Onze helden heten Joseph Roth en Stefan Zweig, joodse auteurs, de emigranten. Daar ben ik mee opgegroeid. Dat zijn de boeken waar we op hebben willen voortbouwen, die voor ons nu nog van belang zijn.
Deze achtergrond leidt er denk ik ook toe dat de huidige vluchtelingenkwestie zo’n neurotisch land laat zien, zo’n schizofreen land ook. Duitsland kon zichzelf vorig jaar het verhaal vertellen dat het de vluchtelingen welkom heette. Maar nu, na de nieuwjaarsnacht in Keulen, is de omslag extreem groot. Nu gaat het om angst, om te veel vreemdelingen.’
In Nederland manifesteerde zich tien jaar geleden al een groep Marokkaanse schrijvers, juist toen het debat over de multiculturele samenleving zich sterk verhardde. In Duitsland was dat debat de afgelopen jaren juist heel vriendelijk. Nu verandert dat, en uitgerekend nu opent de literatuurwereld zich extra voor de ‘migranten’. Heeft dat met elkaar te maken?
‘Ik denk van wel. Ik heb echt een ouderwets idee over de kracht van de literatuur. Ik denk dat men het beeld dat nu in de media overheerst, van de vluchteling als bedreiging, kan aanpassen door het vertellen van andere verhalen. De literatuur van vluchtelingen en migranten kan zorgen voor meer openheid, voor medegevoel, begrip, ook van eenvoudige banale dagelijkse dingen. Ik geloof dat literatuur daar veel aan kan bijdragen.’
Beeld: Volker Weidermann. ‘Lichtheid is er in het Duits niet veel’ (Basso Cannarsa / HH)