‘En dan zeg je ho, en ha, en dan pas weet je dat je echt lééft…’, aldus een personage in de film Doch (But Still), waarin de regisseurs Erwin Michelberger en Oleg Tcherny het zoeklicht op het syndroom van Tourette laten vallen. Dat doen ze door een groepje Tourette-lijders te volgen. Tijdens gesprekken blijkt dat deze mensen constant bezig zijn de lagen van de dagelijkse werkelijkheid weg te snijden. ‘Ho’ en ‘ha’, zoals een van hen de tics noemt waaraan Tourette-patiënten lijden, lijken een diepere betekenis te hebben, bijna alsof het gaat om geheime woorden en zinnen – een grammatica van tics, als het ware, waarvan slechts zij de regels kennen. Zo bezien is hun ziekte een gave. Dat stelde de Franse neuroloog Georges Gilles de la Tourette ook al in 1884, toen hij de ziekte omschreef als een conditie die het affectieve deel van de ziel raakt, zodat er een ‘grote mobiliteit van ideeën en een lichtheid van geest en karakter ontstaan die normaal slechts bij de vroege kindertijd horen, maar die in dit geval de aanslag van het ouder worden weerstaan’.
In Doch lijkt het Tourette-groepje aanvankelijk een stelletje ongeregeld: iedereen praat door elkaar heen, zwaait met armen en schopt met benen, en woorden als ‘kontneuker’, ‘fuck’ en ‘kut’ vliegen je om de oren. Het duurt wel even voordat de kijker ‘leert’ voorbij deze tics te kijken, en vooral te luisteren. En dan de volgende stap: het besef dat de tics in bepaalde contexten een eigen, vreemde schoonheid hebben, als een gedicht waarvan de betekenis de lezer voor altijd ontgaat en dat juist daardoor mooi is. Pas dan worden de gesprekslijnen duidelijk: leven en dood, spiritualiteit en nuchterheid, natuur en technologie, normaliteit en waanzin. De reikwijdte van het debat lijkt eindeloos.
Doch, waar het Shadow Festival dit jaar mee opent, is een schoolvoorbeeld van de wijze waarop filmmakers door de artistieke documentaire tijd en gelegenheid krijgen personages dicht op de huid te zitten en zo, door middel van confrontatie, een diepliggende ‘waarheid’ over de mens en zijn wereld kunnen onderzoeken en beschrijven, ook al is die ‘waarheid’ omgeven door ambivalentie. Doch, de titel zegt het al: iedere keer wanneer een personage iets slims, iets zinnigs denkt te hebben gezegd, komt er weer een tegenargument. Dat leidt tot frenetieke cinema, juist in de paradoxale setting van een sereen bos ergens in Duitsland. De filmmakers, beiden afgestudeerd aan de Kunstacademie Düsseldorf, houden de camera gedisciplineerd op hun subjecten gericht, zonder de aandacht op zichzelf of het proces van het filmen te vestigen. Het is een tamelijk conservatieve benadering, maar in dit geval bijzonder geslaagd. Doch is immers een film over de puurheid van menselijke emotie (over ‘ho’ en ‘ha’), over ruzie en rust, over waanzin en normaliteit. En de dunne scheidslijn tussen beide.
Een andere documentaire waarin de grens tussen lens en personage angstig vervaagt, is Das Block van Chris Wright en Stefan Kolbe. De camera volgt vier inwoners van een appartementencomplex in Gräfenhainichen, gelegen in de voormalige ddr. Het blok bestaat uit 85 wooneenheden die allemaal precies dezelfde afmetingen hebben. Dat staat althans in het publiciteitsmateriaal van de film. Op het scherm komen de appartementen geen moment helemaal in beeld. Het enige wat we zien, zijn gezichten, of delen van gezichten. En zo nu en dan een buitenopname ter afwisseling. De vier verhaallijnen doorkruisen elkaar nooit: een oude, paranoïde man die last heeft van een stalker, een hoogbejaarde vrouw die niets liever wil dan doodgaan, of toch in ieder geval nog even terug naar haar geboortestad, Grozny, een jongeman die een gruwelijke jeugd heeft gehad en een gestoorde Russische kunstenares die geobsedeerd is door het oorlogsverleden, waarmee ze zelf geen enkele connectie lijkt te hebben. Afgesloten van elkaar, geïsoleerd door de muren van hun flats, praten de personages tegen de camera. Huilen ze, lachen ze, spuien ze gal. De confrontatie is groot, de mogelijkheid om te liegen is nul.
Neem de jongen met het vreselijke verleden. Eerst zegt hij: ‘M’n vader doet me niks, ik heb niets met hem.’ (De camerablik is kil.) Een stilte. ‘En m’n moeder… ik herinner me haar niet.’ (De camera zoemt.) Dan komt het: ‘Behalve die avond, toen ze met bloed in haar mond de keuken in- en uitstormde.’ (Extreme close-up.)
Das Block is net als Doch een deprimerende film, maar is daardoor – en door de vrijheid die de experimentele documentaire biedt – op een vreemde, mooie manier ook inspirerend.
Het Shadow Festival vindt van 20 t/m 28 november plaats in Escape Studio, Rembrandtplein, Amsterdam