Weerasethakul Apichatpong, Cemetary of Splendour, 2015 © Courtesy: The Artist & Kick the Machine Films

Het bekijken van de korte films en installaties op de tentoonstelling Locus: Apichatpong Weerasethakul – Cao Guimarães in Filmmuseum EYE is een hallucinerende ervaring. De bezoeker begeeft zich in donkere ruimten met doorzichtige schermen waarop beelden geprojecteerd zijn die losbreken uit de kaders en zich vervolgens over wanden en vloeren verspreiden, zonder dat er een in het oog lopend einde is. Het zijn beelden die bestaan bij de gratie van lichtkracht: is de projectie sterk genoeg, dan is de mogelijkheid reëel dat de beelden de wereld in gaan en dat ze daar een eigen leven gaan leiden.

De focus van de tentoonstelling ligt op het werk van Weerasethakul (Thailand) en Guimarães (Brazilië), twee cineasten die naast het maken van speelfilms ook actief zijn in de beeldende kunst. Van hen is Weerasethakul de bekendste, zeker sinds hij een paar jaar geleden op het filmfestival van Cannes de Gouden Palm won met Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives. Daarna maakte hij het even fabuleuze Cemetery of Splendour, maar misschien blijft Tropical Malady uit 2004 zijn grote meesterwerk, over de relatie tussen twee Thaise soldaten en de vraag wat deze liefde te maken heeft met de jacht van een van de soldaten (in deel twee) op een mythologisch monster dat zich in een loofgroen bos verschuilt.

Deze films bieden houvast bij de bevreemdende motieven in de tentoonstelling. Zo keert het element licht telkens terug: in Tropical Malady neemt Weerasethakul de tijd om uitgebreid stil te staan bij straatlantaarns die schijnen in de nacht, als geïllumineerde insecten. In de tentoonstelling zien we Fireworks (2014) waarin allerlei vreemde beelden van beton – honden met scherpe tanden, mensen, skeletten – slechts worden verlicht door vuurwerk. Opvallend is het contrast tussen aan de ene kant het witte licht en het grijs en het zwart-wit van de figuren en aan de andere kant de nacht en de felgroene bomen op de achtergrond: hier ontstaat een nieuwe werkelijkheid die voorbij het tastbare gaat. Om deze reden is de duur van de films en video’s belangrijk; in de tentoonstellingsruimte zijn zelfs tribunes ingericht met kussens waarop de bezoeker zich kan neervlijen. Want dit werk vereist een bepaalde stemming – hoe langer je kijkt, hoe indringender de ervaring, bijna alsof je onderbewustzijn eerst toegankelijk moet zijn voordat het geheim zich openbaart van wát er dan onder de oppervlakte gebeurt.

Ook bij Guimarães komt dat gevoel van spiritualiteit wanneer je lang genoeg kijkt, vooral in het fascinerende Quarta-feira de cinzas, een film met close-ups van mieren die lopen te sjouwen met felgekleurde confetti. Wat hier gebeurt vormt de rode draad van de tentoonstelling: in schijnbaar alledaagse taferelen (jongens aan het stoeien in de modder, jongens ’s nachts aan het voetballen, maar dan met een bal die in brand staat) openbaart zich iets wat niet te verklaren valt. Dat mieren aan het werk zijn, oké. Maar dat ze massaal stukjes rood en blauw en geel ronddragen, nee. Dus, wat zien we? Kleine wonderwerkjes, misschien. Bij het verlaten van de tentoonstelling, terug in de wereld, is het licht weer constant, zodat het moeilijker is, zo niet onmogelijk, om de dingen te zien die Apichatpong Weerasethakul en Cao Guimarães in het donker openbaren.

Locus: Apichatpong Weerasethakul – Cao Guimarães. Tot 2 december in Filmmuseum EYE te Amsterdam