Hebben grote mensen nog een lievelingskleur, een lievelingsgerecht, een lievelingskledingstuk en een lievelingsdier? In de rubriek Timboektoe in Vrij Nederland mogen schrijvers opsommen welke boeken er absoluut mee moeten naar het afgelegen Saheloord de toelichting erbij moet iets onthullen over hun eigen karakter, hun inspiratie en favoriete thema’s. In Het Parool treffen we de rubrieken Uit de kast (ook weer over favoriete boeken, personages, leesgewoonten), Onbewoond eiland (welke muziek gaat er in de koffer?), Waar eet ? (favoriete restaurants) en Mijn stad (lievelingsplekken in Amsterdam). Op televisie krijgen Bekende Nederlanders in Zomergasten hun favoriete film- en televisiefragmenten voorgeschoteld. Hoewel, favoriet? Het is natuurlijk niet de bedoeling dat we drie uur lang meekijken naar herhalingen van Get the picture, De André van Duinshow, All You Need is Love en Te land, ter zee en in de lucht het moet wel intellectueel te adstrueren blijven allemaal.
Bovenstaande vragenlijstjes pretenderen mini-diepte-interviews te zijn en de ondervraagde is zich er terdege van bewust dat hij of zij de «ware zelf» onthult in het spits toelichten van zijn smaak. Dus componeert hij een fusion-hap van boekjes, plaatjes, filmpjes of horecagelegenheden waar hij een dressing van een paar gekke associaties, opwindende gedachtekronkels en wat kruimels van zijn poëtica overheen kan mieteren; het is de saus die het gerecht maakt.
Kinderen lichten hun lievelingsdingen niet toe. Ze eten het liefst pizza met salami en aardbeienijs toe, ze dragen het liefst een grijze sweater, drinken het liefst Roosvicee, willen een groene fiets, groen behang en een groen dekbedovertrek en vragen voor hun verjaardag een pluchen knuffelolifant omdat dat lievelingsdier nu eenmaal niet op het balkon kan.
Mijn favoriete bezigheid als kind was het uitwisselen van favorieten en dat zou ik lang hebben volgehouden, ware het niet dat iedereen groot werd en tot gekmakens toe aan het relativeren sloeg. Van mijn eigen man weet ik niet eens wat zijn lievelingskleur is, simpelweg omdat hij het bestaan daarvan ontkent. Godzijdank heb ik nu een zoon met extreme voorkeuren. Een auto behoort, wil hij met juichkreten worden begroet, hemelsblauw te zijn. De potloden en waskrijtjes die J. op zijn tweede verjaardag kreeg, keurt hij geen blik waardig want «er zit geen paars bij». Truien moeten rood of paars zijn ook zijn moeder is op haar mooist als verlate sannyasin in roze, lila en rood. In zijn beker alleen bosvruchtensap, en het lievelingsdier is een uil.
Een uil. Ik heb de kangoeroe gepromoot tot ik er bij neerviel, de pinguïn leek me ook een leuke, vrienden kwamen met zeeleeuwen en honden aanzetten, oma met een giraffe, opa met varkens maar ik heb een kind dat houten kippen mee naar bed neemt en nu dan zijn houten uilen. Ik heb hem alles in de handen geduwd, houten poezen, aapjes, vossen, tijgers, paarden en schapen maar hij bleef onvermurwbaar: twee uilen, verder niks.
De schuld ligt bij Walt Disney. We draaien dagelijks (delen uit) twee Disney-video’s: Bambi en Winnie de Poeh. In beide komt een uil voor die zich verheven voelt boven de kinderachtige zorgen en spelletjes van de beestjes op de grond. («De lentekolder?! Pijn in je slagpennen noem ik het!» roept reuzenuil Carol van Herwijnen geaffecteerd, en mijn zoon uilt het hem na.) Waarschijnlijk oefent de uil zoveel aantrekkingskracht op het kijkertje uit omdat hij er zich nog niet mee kan identificeren. Bambi struikelt nog wel eens, moet leren praten, het bos en de weide verkennen, het verlies van zijn mama verwerken en zich aarzelend op liefdespad begeven, Stampertje moet zijn brutale mond leren houden, Winnie (Met de stem van… Ja natuurlijk! Kick Stockhuizen!) valt zich buil op buil in zijn zucht naar hogere honing, Iejoor lijkt op veel van de mensen die in ons gezin worden besproken (zich in onbegrepenheid wentelende schrijvers en hun complottheorieën blijven een bron van vermaak), Knorretje is net zo bangig als ondergetekende en Teigetje is psychisch even oud als zijn fans. Een meelijwekkend ADHD-geval met gewis een kleurstoffenallergie.
Mijn zoon weet ook wel dat hij zulke rampenplannen nog menigmaal in zijn schoolloopbaan zal tegenkomen. Maar Uil is perfect. De belichaming van Hegels absolute geest, de ultieme «Aufhebung». Hij maakt deel uit van het verhaal, maar staat er ook buiten als commentator. Hij is het op-en-voor-zichzelf, het einde aller dialectiek waar wij toch, als individu en als gemeenschap, naar streven? Mijn zoon aanbidt het huisdier van Minerva zoals hij de maan aanbidt en de klok van zijn overgrootvader; binnen het stompzinnige tekenfilmaanbod kiest hij met stijl. Uil is het enige Disney-figuurtje met een fatsoenlijke woordenschat en gevoel voor drama en poëzie, de rest ploft uit elkaar van LOM-niveau en merchandise-bare lulligheid.
In de hamburgers van McDonald’s wordt niet alleen slachtafval, maar ook (mensen)poep verwerkt. En de films van Walt Disney bevatten, nee, zijn geestelijke stront. Aan de tekentafel worden niet alleen tubes geel en rood leeggeknepen, maar ook verweekte hersenen. En laat ik eerlijk wezen: van zowel de McDeLuxe als van Mulan en Pocahontas kan ik met verve genieten. Lichtverteerbare emotieblubber, opgediend met een gifgroen slablaadje, een plakkie tomaat, een handvol uitgeroeide vlindertjes, wat zingende boomkruinen of dansende vorkjes shit met mayonaise blijft tenslotte mayonaise. De
french fries eet mijn zoon ook alleen omwille van de gepatenteerde «kruiden»saus.
Moeten beide imperia worden ontmanteld? Kennelijk. In de film Shrek wordt de draak gestoken met het gratuite uitmelken van sprookjes, zoals dat door Disney is gedaan. Pinokkio, de drie biggetjes, Doornroosje, de zeven dwergen en een vijftigtal andere sprookjesfiguren zijn gevlucht voor prins Farquaad een soort vileine kopvoeter met een even knap als vreeswekkend testosterongezicht (donkere wenkbrauwen, veel kin en kaak, staalblauwe ogen) die de rommel niet in zijn koninkrijk wil. Iedere burger die in het bezit is van iets toverachtigs, moet dit inleveren bij de soldaten. Zo wreed als bij Herodes’ moord op alle jongetjes onder de twee, of bij menige eliminering van «ongewensten» later in de geschiedenis, gaat het er in de film niet aan toe al wordt in een paar korte scènes wel de minachting en haat van de prinselijke gezanten zichtbaar: de moordzucht van de tekentafelslaven in Amerika’s grootste droomfabriek. Maar creaturen van de verbeelding weten, anders dan mensen, altijd te ontkomen.
Asiel wordt aangevraagd bij Shrek, een monster dat lijkt op Sugar Lee Hooper, voor de verandering uitgevoerd in gifgroen. Van zijn oorsnot maakt Shrek kaarsen, de billen worden geveegd met bladzijden uit een sprookjesboek, kraakster Sneeuwwitje wordt met glazen kist en al van tafel gestoten want vriendelijk is de ogre, de boeman, natuurlijk niet. Degene die hem moet helpen wat medemenselijker of medesprookjesachtiger te worden, is een ezel; in alles de omkering van de schopenhaueriaanse pessimist Iejoor. Het onooglijke ezeltje met de stem van Eddie Murphy begrijpt dat Shrek geen kluizenaar uit roeping is, maar een goeiige lobbes die niet op liefde durft te rekenen vanwege zijn uiterlijk. Als een waar therapeut praat ezelmans zijn vriend uit de put.
Ook in deze think positive-scènes wordt uitgehaald naar de typisch Amerikaanse goeroes die hun opwachting maken in talkshows om daar met een paar snottebellerige wandtegelspreukjesvrouwen uit hun boulimia of rotte huwelijk te kletsen. Shrek slaat terug met dezelfde nepdiepzinnigheden en vergelijkt zichzelf met een gelaagde ui wie hem wil leren kennen moet blijven pellen (maar zal dus nooit een pit vinden; aardige zelfspot van de makers). Iedere glimp sentiment wordt met humor de das omgedaan. Ezel en monster zijn aan elkaar gewaagd omdat ze menselijk in de ware zin van het woord zijn: feilbare antihelden met gevoelens die ze voldoende sublimeren om geen makkelijke archetypen te worden, te duiden met één druk op de knop van de computertest «Ken hun karakter».
De twee vrienden kunnen niet door Farquaad worden verslagen. Lafbek als hij is, zet de prins hen in om zijn bruid te vinden, want pas getrouwd zal zijn macht oneindig zijn. De dame in kwestie wordt gekozen langs digitale weg. «Foto's» van Assepoester, Sneeuwwitje en de onbekende prinses Fiona, vergezeld van de stereotiepe beschrijvingen die je in relatieadvertenties tegenkomt, zijn de prins hierbij behulpzaam. De zaal komt niet meer bij van het lachen, net als wanneer de hoge stalinistische torens van het paleis in beeld verschijnen en het ezeltje oppert dat Farquaad hier kennelijk iets mee moet compenseren.
Flauwe grollen. In cabaret, columns en comedies allang achterhaald. Hier werken ze uitstekend, juist omdat je ze niet in een sprookjestekenfilm verwacht. Zo zijn we al gewend aan platgewalste paden van ome Walt, dat zelfs de kleinste kiezel op weg naar de ontknoping ons al uit het pluche schudt. Brains worden helemaal ont-washed wanneer Shrek en ezel binnen de paleismuren op zoek zijn naar informatie en bij het daarvoor bestemde standje op het verlaten binnenplein aankloppen. Geen personeelslid dat hun te hulp komt. De luiken openen zich en een paar rijen houten poppetjes, Beatles en Bombitaatjes, dansen na inworp van een munt hun mechanische welkomstgroet en bezingen de wondere werken van hun prins; een déjà vu van alle pretparken die je ooit hebt bezocht en ik hoor in mijn hoofd een liedje dat daar al ruim zestien jaar in ronddoolt: «Phantasialand, Phantáásialand, Du hast mich vielen Freud’ gebracht, du liebes Land, du schönes Land…». Undsoweiter. Het liedje dat in het gelijknamige park na elke semi-liveshow uit de boxen schalde en mij thans, na elke bijzondere ervaring, nog steeds teistert; nog maar een week geleden zong ik het gedachteloos op het San Marcoplein in Venetië, een plek die me verdomme echt ontroerde.
Waarschijnlijk ontgaat kinderen de grap en blijven ze jengelen om een bezoek aan Efteling of Disneyland Parijs, plaatsen waar ze «al hun vriendjes de hand kunnen schudden» en die «hun dromen laten uitkomen en hun de dag van hun leven bezorgen», maar wij zullen gelouterd door Shrek onze vraagtekens zetten bij al die plastieken vriendjes, bemand door imbecielen, lilliputters en/of chips vriendjes die nog nooit een droom hebben durven krijgen, laat staan een dag van hun leven voor het opperste geluk hebben vrijgemaakt, behoren onze natuurlijke vijanden te zijn.
Natuurlijk bevrijden Shrek en ezeltje prinses Fiona, dat wel. De afschrikwekkende driedimensionale vrouwtjesdraak wordt ingepalmd door de ezel, die er klaarblijkelijk een paar flirtcursussen op heeft zitten, terwijl Fiona haar buikje intrekt en een boeketje op haar borst legt alvorens zich door de gehelmde boeman te laten vinden. Eenmaal buiten de vlammenzee schrikt ze van de aanblik van haar redder, maar lang duurt dat niet. Nu komt de realiteit die in dit geval amper van sprookjes verschilt even te dichtbij; want hoeveel mooie vrouwen kennen we niet die het durven uithouden met opgeblazen padden, met pokdalige zweters en bierbuikige patsers, alleen maar omdat ze zonder man slechter af denken te zijn?
Fiona heeft geen man nodig. Ze heeft de nodige karatekennis in huis en weert belagers zonder hulp af. Ook laat ze zich niet overreden om langer op te blijven dan ze zelf wil, de kampvuurromantiek van de lieve Shrek ten spijt. De prinses is assertief, de belichaming van wat helaas wel grrrlpower wordt genoemd. In haar levendige gezicht strijden mededogen en spot om de eer. Een kruising tussen Bridget Jones en Lara Croft is ze: echt genoeg om als vriendin te kunnen hebben, mooi genoeg om niet, zoals haar mismaakte aanstaande, iets te hoeven compenseren. Lievelingsvrouw: prinses Fiona, dacht ik al bijna, en zo'n prachtige groenfluwelen robe kan ik misschien ook eens aanschaffen. Een beetje henna in het haar en dan leuk samen naar het Boekenbal of zo. Maar Fiona kan geen enkele vorm van nachtleven in. Na zonsondergang zwelt ze op en wordt vetter dan de drie biggetjes bij elkaar een geheim dat ze alleen aan het ezeltje toevertrouwt. We begrijpen het al. Shrek is ervan overtuigd dat zijn geliefde niet op zijn avances ingaat omdat hij te lelijk is; Fiona mijdt Shrek by night omdat ze zich schaamt. Haar hoop is gevestigd op de kus die haar blijvend zal veranderen in wie ze werkelijk is een kus die de nachtelijke transformatie ongedaan zal maken. Als ze Farquaad ontmoet, stuurt ze dan ook aan op een plechtigheid die nog vóór de avond valt.
Juist als ze met de prins voor het altaar staat, tekent Shrek bezwaar aan. De vakkundig geregisseerde sterrenbruiloft (compleet met Joop van den Ende-achtige bordjes met aanwijzingen voor het publiek: «lachen», «stilte», «applaus») valt in duigen. De draak verplettert de kopvoeter en Shrek kust zijn vrouw die, jawel, nu dag en nacht een dolgelukkig dik Rubens monster zal blijven. Mooi, vindt koning Shrek, en op de bordjes wordt inderhaast «AAHHHWWW» geschreven. Een «Aahw» van bewondering of walging? In elk geval kan mevrouw Shrek haar metamorfose wonderbaarlijk goed accepteren. Gedeelde vetzucht, een groene tint en tuitvormige oren is dubbele liefde, zoiets. Een moraal waar geen mens wat aan heeft, maar de bewoners van Farquaads rijk des te meer.
De asielzoekers in Shreks swamp swingen op het feest hun trauma’s weg (jammende dwergen en bubbling little piggies, je wordt er nog vrolijk van ook!) en wij laten ons op slappe benen buiten de deur zetten. Daar zullen we nooit meer, opgejaagd door Disney, een aalglad, tot op het bot uitgekleed en als een anorexiapatiëntje leeggelaxeerd sprookje zoeken.
Net als het ezeltje waarmee Nietzsches Zarathoestra innig bevriend raakt omdat het alleen maar «Ja» kan zeggen, bejahen we de wereld voor de deur in al haar meerduidige lelijkheid. De film Shrek biedt prachtig geschilderde uitzichten, maar mijn Amsterdam na zonsondergang, mijn door hamburgerzaken en Heinekenhoek verlichte Leidseplein is mijn favoriete panorama ik heet iedereen welkom in dit moeras.