
Het mooiste, handigste en meest functionele van de romanvorm is dat hij alles opslokt: epistels, gedichten, dialogen, innerlijke monologen, geschiedschrijving, aantekeningen, visioenen, etymologie, citaten uit een ander boek, elf novelles of kortverhalen die samen één geheel vormen, het kan allemaal, in een roman. (Ik schreef hier bijna: één roman. Maar laten we de lat niet té hoog leggen.)
De Schotse Ali Smith (1962), recent bekend van haar romancyclus Herfst, Winter, Lente en Zomer, krijgt het een oeuvre lang voor elkaar om veel, héél veel in haar romans te stoppen zonder dat deze uit hun voegen barsten. Dat komt onder meer doordat Smith een maximalist is op de korte baan; ook haar laatste roman telt met een behoorlijk dik duimbreed maar iets meer dan tweehonderd bladzijden.
Smiths knaldrang uit zich niet alleen in vorm, maar ook in denkkracht: alles heeft met iets anders te maken, en Smith toont dit door ons eerst het ene en daarna het andere voor te leggen. Deze laatste vorm van maximalisme begint bij Gezelschap al op de eerste pagina: vijf motto’s maar liefst, van een Welshe en een Poolse dichter, van een Italiaanse filmregisseur en een Amerikaanse romancier en één (historisch) motto, van de een van de oudste bedrijven van Engeland (oprichtingsdatum: 1299), die naast elkaar gezet direct beginnen te knetteren; door de kracht van een beeld (‘op de borst met rode inkt een hart’), door het ondoorgrondelijke van taal (‘de monden van hun stof’) en door de pijn en frictie in de menselijke ziel, en door een verklaring van groot vertrouwen in de kracht van de kunst waarmee het kwintet (ha!) afsluit.
Want ja, Gezelschap is in de markt gezet als een soort toegift op Smiths populaire seizoenenkwartet, een reeks romans die, hoe dicht ook op de tijdgeest geschreven, door corona werd ingehaald – een ‘omissie’ die de schrijver met deze lockdownroman nu goedmaakt. De drie delen van het boek heten ‘Kies maar’, ‘Wulp’ en ‘Curfew’ – een Engels woord, inderdaad. Daarover zo meer. De vraag is nu: voegt deze vijfde, losstaande roman nog iets toe aan het kwartet?
Gezelschap speelt zich dus af tijdens en vlak na het voorlopig laatste hoogte- of dieptepunt van de pandemie. Doktoren tooien zich in wat de verteller ‘vuilniszakken’ noemt, tieners die hun geur en reuk kwijt zijn en tegen volwassen aanzakken worden op armlengte afstand gehouden, en handen worden voor de badgang nog even snel gedesinfecteerd. De verteller genaamd Sandy Grey – bijnaam: Sandwich, omdat ze in haar studietijd met zowel mannen als vrouwen sliep – krijgt op een avond een telefoontje van een oude studiegenoot, Martina Inglis. Martina vroeg Sandy tijdens hun studietijd eens om haar te helpen met een verslag over een gedicht van e.e. cummings, de eerste en enige keer dat de twee elkaar spraken. En nu, bijna dertig jaar later, belt Inglis met eenzelfde soort verzoek: ze heeft in een kleine ondervragingskamer op het vliegveld een stem gehoord, die haar voor een dilemma stelde: curlew or curfew. Kies maar.
Inglis zat daar overigens omdat ze twee paspoorten heeft (en waar ligt je loyaliteit?, vroeg de grenswacht achter een spatscherm) en op weg naar huis was met een museumstuk bij zich, een bijzonder metalen slot- en sleutelmechaniek uit de Middeleeuwen, dat voor een wapen werd aangezien. Het waardevolle slot en de bijhorende sleutel ontsluit iets in Sandy, maar is meer dan een verteltruc. Het ‘slot’ speelt een grote rol in het boek, alleen al als duidelijk beeld: sleutels in auto’s waarvan de motor nog draait, sleutels van eerste auto’s, en als metafoor: de kinderen van Inglis – een tweeling die bij de verteller aan de deur komt om te kijken of hun moeder binnen is en die een affaire heeft met deze vrouw – worden in eerste instantie niet binnengelaten.
Maar áls een van de twee, Lea, eenmaal binnen is, zegt die tegen Sandy, een schilder: ‘Apparaten zijn de sleutel. Tot alles. Van iemands werkadres tot syntactische patronen.’
Apparaten, kortom, zijn dé manier om iemand te leren kennen. Behalve dan elkaar, niet echt. En dan is er natuurlijk nog iets van een intrige, over wie in welk huis verblijft, en ook dat, in een huis kunnen komen, vereist weer iets, in eerste aanleg toestemming of het recht daartoe en in tweede een sleutel. De derde rol van het slot is als de schepping van een meisje, een tijdreizende slotenmaker uit lang vervlogen tijden.
Smith schakelt het hele boek lang moeiteloos tussen verschillende tijdsgewrichten, ze kan in elke anderhalve bladzijde niet alleen treffend een scène neerzetten (een autoritje met een hond en het daaropvolgende delen van een opgewarmd blik bonen, onderwijl televisiekijkend; een verkrachting in een greppel) maar de stemming van zo’n tafereel ook invoelbaar maken. Smith lezen is haar personages doorvoelen, zelfs als de lezer hun taal niet helemaal begrijpt, zelfs als ze die niet deelt.
En Smiths werk is zélf een verklaring van groot vertrouwen in de kracht van de kunst: in welke recente roman besteden de personages aan het begin bijna dertien bladzijden aan het bespreken van een gedicht? Of is de verteller bezig woorden van Dylan Thomas in een schilderij te verwerken? Gezelschap maakt wederom duidelijk hoe vriendelijk, zachtaardig en wijs Smith is, of dan in ieder geval: hoe zij menselijkheid – en in het bijzonder de positieve eigenschappen van de mens, haar humaniteit – weet te treffen en te schetsen. Ze kan ook scherp duiden waar die menselijkheid slachtoffer wordt van uitbuitende en uitsluitende structuren als het kapitalisme, het patriarchaat en nationalisme, toen én nu. Ze weet ook wat voor een gezelschap de mens voor andere mensen kán zijn: homo homini lupus. Maar altijd weer legt ze de nadruk op de zorgende kant van de mens, van de arts en de verpleegkundige tot die van de vader en een dochter die elkaar in hun zorgfunctie afwisselen. En die van een hondenbaasje. De scènes met Shep de hond zijn ontroerender dan de equivalenten in Ricky Gervais’ tv-serie After Life. Maar het zijn de scènes tussen vader en dochter, die bijvoorbeeld via sms bespreken of zij zal binnenkomen terwijl hij wellicht corona heeft, die het meest hartverscheurend en -verwarmend zijn. Als tijdens een wandeling de vader iets liefs over de overleden moeder van Sandy zegt, denkt ze: ‘Mijn vader houdt nu veel meer van mijn moeder dan toen ze nog leefde.’ En als de verteller zeven is en haar vader vraagt wat benzine is en zij de prijs noemt bij de pomp en hij zegt: ‘Je hebt gelijk! Dat is wat benzine is!’
Deze lockdownroman (ha, nog een ‘lock’) maakt duidelijk wat de lockdown ook verduidelijkte: we zijn allemaal met elkaar verbonden, of het nu via een virus is of niet. En we hebben elkaar nodig om er iets van te maken.
Kortom, Gezelschap is vintage Smith: schijnbaar ongeordend, maar nergens ordeloos of slodderig (al is het taalgebruik soms wel wat omslachtig) en altijd grappig, heel grappig, talig grappig, wat de vertalers Karina van Santen en Martine Vosmaer voor vele uitdagingen stelt: hoe vertaal je de woordgrap ‘mulch of a mulchness’, een variant van much of a muchness, de uitdrukking waarmee je zegt dat alles op elkaar lijkt. ‘Mulch’ daarentegen is iets dat bestaat uit houtsnippers en bast – en die grap is bedoeld voor een roman uit een reeks met bomen op de voorkant, met als thematiek de vernieling en vernietiging van onze (leef)wereld. De Nederlandse vertalers maken daar ‘brood om oud ijzer’ van. Ook speels, maar anders.
En dan natuurlijk, het centrale dilemma van het boek, onvertaald ‘curlew or curfew’, vertaald als ‘wulp of avondklok’. Het scheelt in het Nederlands meer dan één letter. Toch blijft ook in onze taal de onderliggende vraag overeind: is de mens een vogel, een vrij dier, die kan gaan waar hij wil, of een onvrij dier, gebonden aan een avondklok? Kies maar.
Smith is uiteraard veel te intelligent om in deze dichotomie te trappen: vogels zijn óók gebonden aan hun lijf, instinct en, bijvoorbeeld, magnetische kompas. En de mens is, ideaal gezien, vrij genoeg om een avondklok in te stellen én weer af te schaffen. Kortom, in staat om met een kleine verandering (van soms maar één letter) een wereld te veranderen, in staat om het binaire te cancelen. Verbeelding versus werkelijkheid: kies maar niet. Wij versus zij: evenmin. Cyclus versus boek? Nee, laat de twee liever samenwerken, zodat ze samen een geheel vormen. Ook Gezelschap schrijft met zwarte inkt meerdere monden en harten op de binnenkant van onze hersenpan, en vormt een wijze, warme afsluiter van een schitterend werkstuk.