De ondraaglijke lichtheid van het bestaan van de Tsjechische schrijver Milan Kundera was midden jaren tachtig in het Westen een bestseller. Zeker toen in 1988 ook nog de film van Philip Kaufman The Unbearable Lightness of Being uitkwam, met in de hoofdrollen Juliette Binoche en Daniel Day-Lewis. Het beeld van de minnares Sabina (Lena Olin) die in haar ondergoed met een bolhoed de deur van haar atelier voor Tomas open doet, werd bijna iconisch.

Het is 1984, het jaar van George Orwell. In Amerika is Ronald Reagan net voor de tweede keer tot president verkozen. De spanning tussen Amerika en Rusland neemt toe. De Sovjet-Unie is bezig met nieuwe ss20-raketten, de Verenigde Staten willen daarom in Europa kruisraketten installeren, waarvan 48 in Nederland, en lanceren het plan om een verdedigingsschild in de ruimte te ontwikkelen. Nicaragua brengt alle gevechtsunits in gereedheid uit angst voor een Amerikaanse inval en de vredesbeweging in het Westen wint aan kracht en populariteit.

In dit politiek-maatschappelijke landschap verschijnt de nieuwe roman van Milan Kundera. Kundera, geboren in 1929 in Brno, is dan al een bekend schrijver in ballingschap. Hij ontvlucht Tsjechoslowakije in 1975, nadat hij vijf jaar eerder voor de tweede keer uit de Communistische Partij was gezet. De eerste keer was in 1950, nadat hij samen met een andere schrijver vanwege een incident was geschrapt. Hij verwijst hiernaar in zijn eerste roman De grap uit 1967. In die roman, die speelt tijdens de communistische terreur in de jaren vijftig, stuurt de jonge Ludvík aan zijn vriendin een briefkaart met de onschuldige grap: ‘Optimisme is opium voor het volk. Leve Trotski!’ De kaart valt in verkeerde handen en Ludvík wordt veroordeeld tot dwangarbeid in de kolenmijnen. Na zijn terugkeer verleidt hij, als wraakzuchtige grap, de vrouw van de man die hem vervolgde, maar, zoals Kundera’s huidige vertaler Martin de Haan in het nawoord van de nieuwste herdruk schrijft, hij wordt eigenlijk slachtoffer van de grap die de geschiedenis met hem uithaalt: ‘Het verleden is onherroepelijk verdwenen.’

Hiermee wordt Kundera in het Westen direct bekend als politiek geëngageerd schrijver, als de dissident die de verschrikkingen van het communisme laat zien. Kundera zelf heeft zich tegen dit beeld altijd verzet. Hij benadrukte in elk interview dat hij romancier was en niets anders dan dat. Zo schreef hij in 1985 over De grap: ‘Inmiddels hebben de herkauwers van de actualiteit de Praagse lente en de Russische invasie allang vergeten. Paradoxaal genoeg kan De grap juist daardoor eindelijk weer worden wat het boek altijd heeft willen zijn: een roman en niets anders dan een roman.’ Voor Kundera is de roman een autonome kunstvorm, een roman onderzoekt hoe individuen zich tot elkaar en de wereld verhouden, het gaat over existentiële vragen. ‘Door de ogen van Ludvík kijkt Kundera zelf terug op het verleden’, schrijft De Haan. ‘Op zijn eigen verleden, op dat van een op drift geraakte natie, maar vooral ook op het lyrische verleden dat in ons allen huist.’

In 1956 wordt Kundera weer toegelaten tot de Communistische Partij – hij was zijn hele jeugd een loyale communist. Maar in 1968 is hij zijdelings betrokken bij de Praagse lente en na de inval van de sovjettanks in augustus wordt zijn werk op de zwarte lijst gezet. Hij verliest zijn baan en krijgt een publicatieverbod. In 1975 vertrekt hij naar Parijs waar hij sindsdien woont.

Toch houdt Milan Kundera na de invasie nog hoop. In de winter van 1968 en 1969 discussiëren hij en Václav Havel – die in tegenstelling tot Kundera nooit lid van de Communistische Partij is geweest en later niet is vertrokken uit zijn land – hierover publiekelijk. Kundera schrijft in december 1968 in zijn essay Het Tsjechische lot in het tijdschrift Listy dat hij de Russische invasie geen nationale catastrofe wil noemen. ‘Het belang van de Praagse herfst zal wellicht zelfs het belang van de Praagse lente overtreffen.’ Havel reageert cynisch. Hun polemiek richt zich later in de jaren zeventig op de vraag of publiekelijk protesteren tegen een veel machtiger onderdrukker wel enig nut heeft. Het doel zal vrijwel zeker niet worden bereikt en degene die protesteert zal er schade van ondervinden. Havel vindt dat protesteren zin heeft, Kundera betwijfelt dat.

Deze kwestie komt terug in De ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Kundera zet ook zijn hoofdpersoon Tomas voor deze keuze. Het verhaal gaat over vier mensen. Tomas is een hersenchirurg en rokkenjager die verliefd wordt op Tereza en met haar trouwt. Tereza kan niet zonder Tomas leven, maar ze lijdt onder zijn overspel, dat Tomas niet kan opgeven. Tereza voelt zich zwak – net zo zwak als de Tsjechoslowaakse premier Dubcek die na de Praagse lente door de Russen is vernederd. Tomas en Tereza vertrekken na de invasie van de Sovjet-Unie in 1968 naar Zürich, waar hij een mooie baan krijgt in een academisch ziekenhuis. Maar Tereza kan niet in ballingschap leven, ze gaat terug en Tomas reist haar achterna. Ze weten dat ze daarna Tsjechoslowakije niet meer kunnen verlaten. In Praag wordt Tomas al snel onder druk gezet vanwege een artikel dat hij voor 1968 in een tijdschrift heeft gepubliceerd. Hij moet er schriftelijk afstand van nemen. Hij weigert, niet omdat hij zijn standpunt zo belangrijk vindt, maar omdat hij later niet door het regime met die brief gechanteerd wil worden. Hij wordt ontslagen.

Iedereen die na het zien van de verfilming de bioscoop uitliep, was stiekem ook heel even jaloers op Tomas en Tereza

Kundera maakt van Tomas geen heldhaftige dissident. Zo weigert hij later – hij werkt ondertussen als glazenwasser in Praag – een petitie te tekenen waarin politieke gevangenen worden gesteund. Hij bedenkt dat het zinloos is, de gevangenen zullen hierdoor nooit beter worden behandeld. Hij voelt zich net zo onder druk gezet als voorheen door de geheime dienst. Dan bedenkt hij dat ook Tereza er last door zou kunnen krijgen. ‘Tomas kon de gevangenen niet helpen, maar hij kon Tereza gelukkig maken.’

Het zijn vragen die midden jaren tachtig in het Westen tot de verbeelding spreken en veel mensen fascineren – ze zijn immers vergelijkbaar met de goed-fout-discussie: ‘Wat zou jij doen in de oorlog?’ Zeker in het jaar 1984, het jaar waarin George Orwell zijn toekomstboek situeerde, met daarin een wereld die wordt geregeerd door totalitaire ideologieën.

Wat na herlezing van De ondraaglijke lichtheid opvalt, is dat de politieke situatie in Tsjechoslowakije weliswaar een belangrijke rol speelt in de levens van de hoofdpersonen, maar dat het meer het decor is waartegen het verhaal zich afspeelt. Misschien dat de roman daarom ook wel zo succesvol was. De ondraaglijke lichtheid bood westerlingen een blik achter het IJzeren Gordijn, waar zich ook liefde, overspel, geluk en verdriet afspeelde, maar dan op het scherp van de snede. Tomas en Tereza moeten keuzes maken die ertoe doen, dat geeft hun meeslepende liefde een dramatische lading, een zwaarte. Iedereen die na het zien van de film de bioscoop uitliep, was stiekem ook heel even jaloers op Tomas en Tereza. In het Westen was het leven soms zo licht en vrijblijvend dat het betekenis leek te verliezen.

Zoals Franz, getalenteerd academicus in Parijs, een linkse Europeaan, jaloers is op het verleden van zijn minnares Sabina. ‘Als ze hem vertelt over zichzelf en over haar vrienden uit Tsjechoslowakije, hoort Franz de woorden gevangenis, vervolging, tanks op straat, ballingschap, pamfletten, verboden literatuur, verboden exposities en hij voelt een merkwaardige afgunst, vermengd met nostalgie.’ Sabina, ook een van Tomas’ minnaressen, is kunstschilder. Zij vecht juist tegen de ophemeling van het leven in het Oostblok. Als Sabina een tentoonstelling in Duitsland heeft, ziet ze in de catalogus een foto van zichzelf, met daaroverheen prikkeldraad getekend. ‘Binnenin stond haar biografie en die leek op een hagiografie van martelaars en heiligen; ze had geleden, ze had gevochten tegen onrecht, ze had het gekwelde vaderland moeten verlaten en ze streed nu verder.’ Ze protesteerde ertegen. ‘Ze zei razend: “Mijn vijand is niet het communisme, maar kitsch.”’

Sabina verafschuwt de sovjetkitsch, maar ook deze westerse kitsch, zoals Kundera het noemt. ‘In het rijk van de totalitaire kitsch staan de antwoorden bij voorbaat vast en sluiten elke vraag uit’, schrijft hij in de roman. ‘Alleen kunnen zij die tegen totalitaire regimes strijden slechts moeizaam vechten tegen vragen en twijfels. Ook zij hebben hun zekerheden en eenvoudige waarheden nodig, die begrijpelijk zijn voor de grootst mogelijke hoeveelheid mensen en die een collectieve traanafscheiding opwekken.’ Dit is de kitsch van Kundera. ‘Politieke bewegingen berusten niet op rationele standpunten, maar op fantasieën, denkbeelden, woorden en archetypen, die samen vorm geven aan deze of gene politieke kitsch.’

Daarmee hield hij de westerlingen in 1984 een spiegel voor, het ging niet alleen over die arme mensen in een communistische dictatuur, het ging ook over hen. Tegelijkertijd, en dat is de mooie tragische paradox, is zijn roman zelf in de valkuil van de kitsch gevallen: het werd een bestseller vanwege het verhaal over een dramatische liefde in een Oostblokland.


Romans die onze blik veranderden

Zoals we vorige zomer een serie maakten over ‘de boeken die ons denken veranderden’, zo gingen we deze zomer op zoek naar de romans die niet alleen samenvallen met de tijdgeest waarin ze geschreven werden, maar die tijdgeest ook vormgaven. Wat betekende Andreas Burniers Een tevreden lach voor de homo-emancipatie? In hoeverre is Turks fruit van Jan Wolkers de bril geworden waarmee we naar de vrije jaren zestig kijken?


Beeld: Milan Kundera, hier in 1984, bood westerlingen een blik achter het IJzeren Gordijn, waar zich ook liefde, overspel en verdriet afspeelde. Foto Francois Lochon / Gamma-Rapho via Getty Images