De laatste tijd – ik weet niet waardoor – gaat het gesprek vaak over vrouwenemancipatie. Vrouwen in de literatuur, vrouwen in de raad van bestuur, vrouwen in de pers – er is, zo lijkt het, sprake van onvrede bij vrouwen.
Nu heb ik niets gehoord waar ik, man, middelbare leeftijd, Amsterdammer, hoger opgeleid, het niet mee eens ben wanneer het over vrouwen gaat. (Behalve misschien toen gesteld werd dat er meer vrouwen in raden van bestuur en raden van commissarissen zitting moesten nemen. Daar ben ik het op zichzelf mee eens, maar het lijkt mij dat de markt dit moet oplossen en dat zoiets niet bij wet geregeld moet worden.)
Toch is er in al die jaren dat vrouwen over emancipatie spreken één discussie geweest die ik, als man, gemist heb. En dat is de discussie over de liefde. Bijna elk jaar verschijnt er wel een boek over de verhouding van Sartre en De Beauvoir, vaak van vrouwen en niet zelden vanuit het perspectief dat men niet goed begrijpt wat De Beauvoir precies bezield heeft om met dat moederskindje van een Sartre op te trekken (Bair, Rowley, Fullbrook and Fullbrook). Maar een diepgaande discussie over het fenomeen liefde ken ik niet. Nu zullen er ongetwijfeld meteen vrouwen zijn die mij schrijven: ‘O nee? Lees dan die en die eens, en die en die… jongen er zijn zoveel boeken en essays over liefde geschreven door feministes…’ Maar daar gaat het mij niet om. Want dat zijn dan discussies geweest die mij – terwijl ik toch in het fenomeen ben geïnteresseerd – niet bereikt hebben.
Mijn stelling is: liefde bestaat niet. Ik heb dat zelf altijd een feministisch uitgangspunt gevonden, het zijn immers mannen geweest die met de liefde manipuleerden om haar ten eigen bate aan te wenden. (Je bent lief als je voor mij kookt, de was doet en mijn kinderen opvoedt, dan zorg ik voor geld.) Maar juist bij vrouwen ondervind ik altijd de meeste kritiek. Liefde bestaat, zeggen ze.
Mijn tweede stelling is: liefde is een puur mannelijke uitvinding. Omdat liefde, volgens mij, niet bestaat en een illusie is, moet ze uitgevonden zijn. Net als God, die ook niet bestaat. Omdat het begrip liefde al eeuwen en eeuwen het meeste nut heeft voor de man en voor de overlevingsdrift van de man het beste is om in stand te houden, meen ik dat het een mannelijke uitvinding is. Als vrouwen ‘de liefde’ hadden uitgevonden, hadden ze al lang de mannen afgeschaft of anders gebruikt. Het begrip liefde heeft altijd in het voordeel van mannen gewerkt en – gezien vanuit emancipatorisch oogpunt – altijd nadelig voor de vrouw.
Over de invloed van de romantiek in ons leven heeft Maarten Doorman prachtig geschreven in De romantische orde. Met zijn boek in de hand kun je zien hoe liefde ook verworden is tot een romantische reflex.
Ik denk dat menige vijftiger veel hedendaagse discussies ervaart als een herhaling. De discussies over de vrijheid van meningsuiting en godsdienst werden al in 1967 gevoerd naar aanleiding van Gerard Reves ‘Ezelsproces’ en de katholieke ‘ouwelvreters’ van W.F. Hermans. Discussies over identiteit hoorde ik al toen de Indo’s in Nederland kwamen en zij het verwijt kregen niet echt Nederlands te zijn. En discussies over terrorisme en geweld voerden wij al naar aanleiding van de Molukse treinkapingen en de raf. In dat licht zie ik ook de hernieuwde discussies over vrouwenemancipatie.
Maar de liefde… daar zwijgen ze over, of daar zwijmelen ze over. (‘Mijn voorspelling is dat het nooit echt wat zal worden met het feminisme als het geen rekening houdt met de fantasieën van vrouwen’ – Marjan Slob in het boek Foute fantasieën.)
Terwijl de liefde niet bestaat.
Als vrouwen dat maar zouden inzien, zouden ze veel sneller veel hoger grijpen. Maar dat is natuurlijk weer een enorm antifeministische opmerking.