
Een einde is ook altijd een begin, maar soms is het ‘gewoon het begin van iets kuts’. De moeder van Nasrin en Nushin, die aan het begin van de jaren tachtig met haar twee jonge dochters uit Teheran vluchtte en in een troosteloze Noord-Duitse stad terechtkwam, weet het nogal bot te verwoorden. Ze geeft geen complimenten maar klappen, vergeet de verjaardagen van haar kinderen en haar stem heeft iets alarmerends, ‘iets sireneachtigs’. Ze wordt in Duitsland niet gelukkig: haar man is in Iran geëxecuteerd, in haar nieuwe woonplaats ‘troeven de mensen en het weer elkaar af in hun kilte’, een Duitse toekomst is niet automatisch een kansrijke.
‘Ik denk weleens dat maman treurt om het leven dat we alle drie niet leiden’, aldus Nasrin, Nas, verteller in Ministerie van dromen, de debuutroman van de Duitse journalist en schrijver Hengameh Yaghoobifarah (1991). ‘Zij als weduwe, Nushin als alleenstaande moeder, ik als lesbo.’
Het boek begint vlak nadat het noodlot heeft toegeslagen. Nas is dan halverwege de veertig, verdient haar geld met ‘deurdiensten’ in een Berlijnse queer club en hoort dat haar jongere zus Nush tegen een boom is gereden. Op slag dood. Haar zus, die al veel donkere periodes doorstond en die zij het beste kende van iedereen. Althans, dat dacht ze. Want nu weet niemand het meer zeker en Nas al helemaal niet: was het wel een ongeluk, draaide niet iemand opzettelijk onderdelen an de autowielen los, of was dit Nushins manier om er een einde aan te maken? Nushins tienerdochter Parvin valt nu onder Nasrins verantwoordelijkheid, maar heeft vooral interesse in wiet en keiharde muziek. Omlijst door Nasrins koortsachtige dromen, herinneringen aan een kindertijd in een nieuw land met jolige schoolfotografen en roddelende buren, en felle uithalen naar alle Annika’s en Brigitte’s die racistische taal uitslaan en de cool moms uithangen op ouderavonden waar Nas nu ook ineens naartoe moet, ontspint zich een verhaal met thrillertrekken: het kan toch niet zomaar een ongeluk zijn geweest? Er is een doos die vooral Parvin absoluut niet in handen mag krijgen, een raadselachtige voicemail, een protestgroep met wraakplannen. Een waarheid die boven tafel moet, desnoods met amateu-ristische ontvoeringen en speurwerk.
De verontrusting over de doodsoorzaak is op z’n sterkst voelbaar als we de bron van het kwaad naderen. Haast vanzelfsprekend plant Yaghoobifarah dit explosief onder het verhaal, door Nas herinneringen op te laten halen aan de Oost-Duitse stad Hoyerswerda. Daar werden in 1991 tientallen inwoners met een migratieachtergrond gewelddadig verjaagd door extreem-rechtse groeperingen, wat het startsein was van een rij xenofobe, soms dodelijke aanslagen op verschillende plekken in Duitsland. Nas en Nush zijn jonge meisjes en krassen in de lift een hakenkruis door, ‘Hoyerswerda is overal’ schrijven ze erboven. Angst is een niet weg te poetsen onderdeel van hun dagelijks leven: ‘In het begin hadden we geen zin in problemen, dus gingen we niet naar buiten als de duisternis was ingevallen.’ De meisjes gaan op zelfverdedigingscursus, maar leren desondanks dat de grenzen van hun lichaam niet door henzelf bepaald worden, dat er op iedere kermis mannen zijn die je voor ‘woestijnhoer’ uit kunnen maken, en een ‘German Horror Story’ nooit ver weg is.
Soms zit clichématige taal de schrijver, en daarmee de lezer, in de weg: Nas ‘klampt zich vast’ aan haar sigaretten, haar wensdenken ‘spat als een vallende spiegel uiteen’, haar stelligheid ‘stort als een gammele brug onder haar voeten in elkaar’ en gelaatsuitdrukkingen ‘zakken onder het nulpunt’. Het verhaal heeft deze extra bekrachtigingen niet nodig. Als Yaghoobifarah de neiging mooi te willen schrijven loslaat, wordt hun verhaal kwetsbaarder, intiemer. Dan spreken de kale feiten voor zich en krijgen juist de details los van de whodunit het meest betekenis. Zoals wanneer Parvin met buikpijn uit school komt, maar Nas een gesprek over ongesteldheid niet zomaar aandurft. ‘Heeft iemand van de Pornhub-generatie mijn expertise überhaupt nodig?’ Ook interessant: als juist de taal wordt gethematiseerd, bijvoorbeeld als Nas’ jeugdliefde in Berlijn op bezoek is en over de queer community opmerkt: ‘Wij kennen misschien niet alle labels die jullie elkaar geven, maar we bestonden allang voordat er taal voor ons was.’
Het zusterschap van Nas en Nus is de tweezijdige onderligger van de roman: het houdt alles samen, maar staat ook al meteen op de tocht. Als je in je jeugd tot elkaar en elkaars trauma veroordeeld bent, betekent dat niet automatisch dat je elkaars lijfeigene blijft. Juist degene die het dichtst bij je staat, is soms een vreemde, merkt Nas. Toxic masculinity-problemen zijn niet enkel voor mannen weggelegd, weet ze.
Buiten een zoektocht naar een doodsoorzaak is Ministerie van dromen ook een queer aging verhaal, van iemand die bang is er niet bij te horen,in de steek gelaten te worden. Een verhaal over gemis. ‘Ik was er altijd van overtuigd dat het probleem van de eenzaamheid zich op mijn oude dag niet zou voordoen als ik van een stabiele relatie als die van het zusterschap het fundament van mijn leven zou maken.’
In Duitsland is Yaghoobifarah, die felle, maatschappijkritische columns schrijft in Die Tageszeitung, een bestsellerauteur. Met schrijver Fatma Aydemir stelde hen eerder de essaybundel Eure Heimat ist unser Albtraum (Jullie vaderland is onze nachtmerrie) samen, waarin ze reageerden op het zogenoemde Heimatministerium dat in 2018 in Duitsland werd ingesteld en als doel had ‘de maatschappelijke samenhang te versterken en gelijke levensomstandigheden te creëren’. Maar ‘Heimat’ is een beladen woord. Vooral voor gemarginaliseerde groepen is deze Heimat een nachtmerrie, schrijven Yaghoobifarah en Aydemir. Willen we in een maatschappij leven die volkse idealen en racistische, antisemitische, seksistische, heteronormatieve en transvijandige structuren voortzet?
Dezelfde vragen spelen in Ministerie van dromen een rol, en toch is het niet alleen een boek over woede. De helderste vraag stelt Nas al op pagina 25: ‘Wat was er het eerst, dood of verdriet?’ Yaghoobifarah schrijft vooral over verlies en rouw, hoe je je daarvoor moet openstellen, en hoe je moet liefhebben wat is overgebleven.