Ik lees een boek dat wel goed is, maar ook voortkabbelt, ik moet steeds iets in mijn mond stoppen om wakker te blijven. ’s Avonds ga ik naar de opera, Mozart, Così fan tutte, en ik heb voor de zekerheid kauwgom meegenomen, en dropjes. Soms ben ik bang dat het erger wordt, de moeite om wakker te blijven. Maar ook toen ik twintig was wilde ik niets liever dan mijn hoofd op tafel laten zakken uit acute slaapbehoefte, al was het toen vooral als iemand me iets aan het verwijten was, of gewoon, te lang wilde praten. Ik wil altijd wel weglopen, gapend, uit wat dan ook. Mijn idee van het paradijs is kunnen gaan liggen. Ik denk dat ik omgekeerde ADHD heb.

Het boek dat ik lees is van een Noor, Geir Gulliksen heet hij, Kijk ons nu eens is zijn tweede roman. Het is een modern relatiedrama, al klinkt dat meteen wel heel negentiende-eeuws. Wat is dat toch met die Scandinaviërs? Ze zijn zo fris, ook als ze wanhopig en overspelig zijn. Ze lopen hard, in de bossen die altijd in de buurt zijn, ze doen verantwoordelijk werk, ze praten en ze drinken, hebben overal woorden voor, voor hun gevoelens en hun seks.

Hans Kaasajordet is vijftig en beseft dat pas als hij zichzelf op een bruiloftsvideo kennis ziet maken met een hem tot dan toe onbekende vrouw. Vol verbazing beschouwt hij zijn eigen gezicht, hoe zelfbewust en toch kwetsbaar het is, ‘vol van een soort rijpe beminnelijkheid’ waarvan hij dacht dat die alleen bij andere mannen hoorde, en niet bij hem. ‘Ben ik zó geworden, zo naakt en zo wanhopig?’

De vorige roman van Gulliksen vond ik heel goed, Het verhaal van een huwelijk. Die was compact en intens, noodlottig op een verteerbare manier. Kijk ons nu eens is meer van de zijpaden, details, subplotjes, en daarmee dagelijkser en gistender. De roman begint geweldig, met die confronterende blik van het hoofdpersonage op zichzelf in dat videofilmpje, en wat erna in werkelijkheid op die bruiloft gebeurt. Dat hij op het invalidentoilet die min of meer wildvreemde vrouw, die hem ook nog eens op het eerste gezicht tamelijk afstotelijk voorkomt – ze praatte te hard, en had ‘donker pluishaar’ boven haar mond –, afhelpt van haar stuwing. Haar borsten staan op knappen, maar haar baby is niet in de buurt, dus ja, wat moet je.

Echt, die Scandinaviërs. Ze houden ons een in blank hout gevatte spiegel voor van zindelijke omgangsvormen. Ik dacht aan de vriendin die moest oppassen op de baby van vrienden, en die ze op geen andere manier stil dacht te kunnen krijgen dan door hem aan haar borst te leggen – ze formuleerde dit zelf net even anders –, zonder overigens dat er enige kans op melk was. Toen de ouders thuis kwamen en zij dit vertelde als een staaltje van inventief handelen, kwam haar dit van de vader op een blik vol afgrijzen te staan, en een groot ‘gadverdamme’.

Ik wil altijd wel weglopen, gapend, uit wat dan ook

Ondertussen moet ook bij Mozart instinctieve aversie worden overwonnen om de liefde te doen gloriëren. Ik heb Così fan tutte al vaker gezien, maar dit is een moderne adaptatie, wat het libretto extra oubollig doet lijken. Ik ga niet opeens over misogynie beginnen. Ik kauw mijn kauwgum en lees de boventiteling mee, op zoek naar die ene zin die ik ooit dacht te kunnen gebruiken als motto voor een roman. Ik schreef die toen ik 32 was, met een voet het wipstoeltje onder mijn bureau gaande houdend waarin de baby sliep.

Ik zie het pak papier nog voor me, had het meegenomen naar een vakantiehuis in de Dordogne, waar de baby steevast in het holst van de ochtend zijn flesje wilde hebben. Hij had een lome oogopslag. Ik weet nog dat ik hem voor het eerst zag, en dacht: hé.

Allemaal diertjes stond er op het bovenste velletje van het pak papier dat ik nergens meer kan vinden. En daaronder dus die regel uit Così fan tutte waarvan ik me afvraag of ik die nog zal herkennen. Ingespannen kauwend volg ik de tekst boven het podium, tot mijn ogen zich pardoes vullen met tranen. Ja, daar staat het, ik weet het weer. Toen al dacht ik dat de dwalingen van een liefhebbend hart mij vergeven moesten worden.

Mozart en Gulliksen leiden hun personages met zachte hand richting ondergang.

Misschien is dat wel de definitie van kunst: het voorschotelen van het ergste. En dat ik kauwgum nodig heb om erbij te blijven. Maar ook: als ik thuiskom kan ik niet slapen.