Vaak werd ze melig van het commentaar op haar aankoopbeleid voor Gemeentemuseum Arnhem. Liesbeth Brandt Corstius kocht als museumdirecteur vijftig procent kunstwerken van vrouwen en vijftig van mannen. Begin jaren tachtig was dat zo’n radicale keuze dat de opmerking ‘vijftig procent kunst en vijftig procent vrouwen’ een grap moest voorstellen die steeds opdook.

‘Ik heb een tijd gedacht: laten we het eens over iets anders hebben. Dus ik hield een tijdje mijn mond over positieve discriminatie’, vertelde ze in 1994 aan dit blad. Een tactiek die ze duidelijk toepaste in de catalogus van de tentoonstelling van nieuwe aankopen tussen 1984 en 1989. Op het omslag staat weliswaar een foto van de tentoonstellingszaal met prominent vooraan een schilderij van een naakte vrouw door Marlene Dumas, in haar toelichting rept Brandt Corstius met geen woord over haar veelbesproken beleid. Ze legt droogjes uit dat de twee verzamelgebieden magisch realisme en nieuwe figuratie zijn, de woorden ‘man’ en ‘vrouw’ komen er niet in voor. Achter in de catalogus uit de bibliotheek van de faculteit kunstgeschiedenis heeft een lezer kruisjes gezet achter alle vrouwennamen in de lijst van aangekochte werken. Precies de helft.

‘Ik laat zien dat het wel kan’, legde ze in 1994 uit, toen ze de Aletta Jacobsprijs kreeg uitgereikt voor haar inzet voor vrouwelijke kunstenaars. ‘Het’: een inhoudelijk goede tentoonstelling maken met even veel vrouwelijke als mannelijke kunstenaars. De communicatie hierover was minstens zo belangrijk als de kunst zelf, wist Brandt Corstius. ‘Wij zijn een mensenmuseum, geen mannenmuseum’, legde ze uit in de talkshow Ischa. Uitdagend: ‘De meeste museumdirecteuren spreken alleen met andere mannen, dus die missen de informatie over de fantastische kunst die vrouwen maken.’ In 1982 had ze al eens verteld dat ze het woord feminisme soms expres gebruikte omdat het zo’n slechte klank had. Want dat zorgde voor veel reacties, en die waren nodig.

In de jaren negentig paste ze die tactiek een beetje aan – de vrouwelijke kunstenaars die in Arnhem exposeerden, werden soms niet serieus genomen vanwege haar gebruik van het f-woord. Tentoonstellingen zoals Elck zijn waerom, in 1994, over vierenhalve eeuw Belgische en Nederlandse kunstenaressen, en Bloemen uit de kelder uit 1989, over negen kunstenaressen van rond 1900, rammelden ook aan de Nederlandse canon van de kunstgeschiedenis. Na haar pensionering in 2000 was ze presentator van Kunstblik, het tv-programma over beeldende kunst. Voor de representatie van kunstenaars van kleur had ze een blinde vlek gehad, vertelde ze de Volkskrant eerder dit jaar, ze schaamde zich er achteraf voor.

Liesbeth Brandt Corstius werd in 1940 geboren in Utrecht. Haar vader was Jan Brandt Corstius, letterkundige en mede-oprichter van het Humanistisch Verbond, Hugo Brandt Corstius was haar oudere broer. Ze groeiden op in een sociaal-democratisch milieu. Liesbeth studeerde kunstgeschiedenis in Amsterdam, in januari 1966 studeerde ze af met een doctoraalscriptie over de schilder Colantino, een vertegenwoordiger van de Napolitaanse school in de eerste helft van de vijftiende eeuw.

Ze gebruikte het woord feminisme soms expres vanwege de slechte klank

Ze ging aan de slag bij het museum Boijmans van Beuningen. In een groot interview in NRC in 1972 spreekt ze zich uit voor meer laagdrempelige informatievoorziening in tentoonstellingen. Met korte teksten en andere middelen zou je meer mensen bereiken dan met een wetenschappelijke catalogustekst.

In 1974 verlaat ze het Boijmans en wordt ze freelance hoofdredacteur van Museumjournaal. Ze wil af van de wetenschappelijke toon van het tijdschrift. ‘Het voordeel daarbij is dat ik niet zo ontzéttend slim ben maar dat ik wel de voorwaarde stel dat ik op z’n minst de stukken moet begrijpen’, schrijft ze aan haar lezers.

Met vriendin Josine de Bruyn Kops, directeur van de Stedelijke Musea in Gouda, bezoekt ze in Frankfurt de tentoonstelling Künstlerinnen International 1877-1977. Hoeveel vrouwelijke kunstenaars zijn er überhaupt in Nederland? En wat maken ze? Met De Bruyn Kops richt ze de Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst (svbk) op. Na een oproep in Opzij melden zich tweeduizend vrouwelijke kunstenaars. Het doel van de stichting is deze vrouwen met hun kunst naar voren halen en hun gevoel van eigenwaarde stimuleren.

Brandt Corstius is inmiddels ook redacteur bij Opzij en redacteur van Chrysallis, een nieuw halfjaarlijks tijdschrift voor literatuur en kunst op feministische basis – het tweede nummer bestaat uit een themanummer over vergeten vrouwen uit de Nederlandse literatuur tot 1900.

Van 1979 tot 1981 toert de tentoonstelling Feministische kunst internationaal, samengesteld door de svbk, langs zeven steden in Nederland. Thema’s zijn het verzet tegen stereotiepe rolpatronen, vrouwelijke seksualiteit in de feministische kunst en het zoeken naar inspirerende voorbeelden van vrouwen uit heden en verleden.

Inmiddels zijn de thema’s die Brandt Corstius introduceerde weer regelmatig te zien in sommige Nederlandse musea. De scheve balans is er ook nog steeds, alle initiatieven ten spijt. In de week van haar overlijden verscheen een rapport van de belangenorganisatie Women Inc. waaruit blijkt dat mannen nog steeds vijftig procent meer verdienen dan vrouwen in de kunstwereld, meer in musea hangen en de meeste topfuncties bezetten. Voor sommigen was dit nieuws. Liesbeth Brandt Corstius had er vast iets grappigs over kunnen zeggen.