Wat je zegt gaat vanzelf (2019) is het laatste boek van Liesbeth Koenen, een bundeling van haar taalcolumns in De Telegraaf. De titel ademt haar grondhouding tegenover het verschijnsel taal: zodra iemand begint te spreken, komen er volautomatisch zinnen uit, die niet van tevoren bedacht en geoefend zijn, maar toch voldoen aan vele regels, waarvan sprekers zich maar zelden bewust zijn. Fascinatie met het menselijk taalvermogen vormde een levenslange motor voor haar schrijvende bestaan.
Als afgestudeerd theoretisch taalkundige (1985) volgde ze de cursus wetenschapscorrespondentie van Frans Kempers. Deze cursus was heel belangrijk voor haar. Niet alleen leerde ze daar de kunst van het toegankelijk schrijven over ingewikkelde onderwerpen (voorzover ze dat niet al van nature kon), in later jaren trad zijzelf lange tijd als docent op en ze bleef tot haar dood verbonden aan de Stichting Cursussen Wetenschapscorrespondentie. Ook schreef ze jarenlang het blad Akademie Nieuws van de knaw vol.
Haar debuut in de wetenschapsbijlage van NRC Handelsblad was een interview met haar held Noam Chomsky, die ze had aangeschoten bij een congres en die tot haar stomme verbazing ja had gezegd op een interviewverzoek. Het was het begin van een jarenlang medewerkerschap. Toenmalig chef wetenschap Rob Biersma: ‘We hadden vaak ruzie, maar op een goedmoedige manier. Ik vond Chomsky en zijn transformationeel generatieve grammatica overgewaardeerd en dat kon ze natuurlijk niet over haar kant laten gaan. Haar schorre lach was uit duizenden herkenbaar, je wist binnen een halve minuut dat ze in de buurt was.’
Zelf ken ik Liesbeth sinds 1986. We kwamen elkaar tegen bij de Boekenbijlage van Vrij Nederland, waar ik als eindredacteur werkte. Ze had out of the blue een perfect geschreven stuk ingestuurd, dat meteen de krant in kon. Ze werd vaste medewerker en recenseerde boeken over taal en wetenschap. In die tijd kwamen recensenten nog gezellig langs om stukken in te leveren, boeken op te halen en de laatste roddels door te nemen. Liesbeth vulde als beginnend freelancer haar inkomen aan met een baantje als kaartjesverkoper bij de City-bioscoop op het Leidseplein. Ze had een warme belangstelling voor eigenaardige case histories, zoals wolvenkinderen, ongezond met elkaar verknoopte tweelingen die in een eigen taal met elkaar spraken, mensapen die gebarentaal hadden geleerd en de doof-blinde Helen Keller. Ze maakte zich gebarentaal eigen, en schreef er in 1998 een boek over: Gebarentaal, de taal van doven in Nederland.
In 1999 richtte ze samen met Rik Smits, met wie ze ook verscheidene boeken schreef, de FreeLancers Associatie (fla) op. Deze belangenorganisatie voerde aanvankelijk met succes een rechtszaak tegen pcm over het onrechtmatig hergebruik van stukken en copyrightschending van freelancers. Liesbeth kon zich vreselijk opwinden over onrecht en zich ergens helemaal in vastbijten, maar de fla moest het afleggen tegen de macht van het grote geld en de positie van freelancers verbeterde niet. Ze hield er een bittere nasmaak aan over.
Met Rik Smits heeft ze vanaf het eind van haar studie 24 jaar een latrelatie gehad. Samenwonen wilde ze niet, zelf kinderen krijgen al helemaal niet, maar met haar twee stiefkinderen had ze een warme band, ook na afloop van de relatie met hun vader. Smits: ‘Tijdens vakanties vroeger had ze vanzelf de moederrol.’ Hij herinnert zich dat het samengestelde gezin in Denemarken op reis was en zijn zoontje ineens vreselijk begon te gillen: ‘Ik zette de auto aan de kant, Liesbeth sprong eruit, rukte het achterportier open en begon tot mijn verbijstering aan het blote been van het kind te kluiven.’ Het ging om een wespensteek die ze voortvarend uitzoog.
Haar geneigdheid om onmiddellijk in actie te komen bij onheil is ook te herkennen in het fijnzinnige boekje Hoe mijn vader zijn woorden terugvond (2006), waarin ze beschrijft hoe haar vader na een herseninfarct dat hem vrijwel sprakeloos achterliet weer verbaal opkrabbelde, niet in de laatste plaats door haar intensieve bemoeienis met zijn taaloefeningen en haar niet-aflatende strijd tegen de stroperige zorgbureaucratie.
De laatste zes jaar van haar leven stonden in het teken van Hugo Brandt Corstius, over wie ze een biografie zou schrijven. Haar taalwetenschappelijke deskundigheid en haar voorliefde voor quirky personen maakten haar bij uitstek geschikt voor dit project. Ze had het geluk, of de pech, dat haar onderwerp elk snippertje papier uit zijn hele leven bewaard had. Tientallen meters archiefdozen stonden tot haar beschikking. Na jaren materiaal inventariseren en mensen interviewen was ze in januari begonnen met schrijven. Wat niet meeviel, want zoals ze zelf zei: ‘Zo vlot als mijn teksten weg lezen, zo traag als ik schrijf.’ Ze voorzag nog drie jaar schrijven. Het was dan ook een verschrikkelijke domper toen ze in mei van haar arts te horen kreeg dat haar nog drie maanden restten. Dat boek zou niet afkomen. In haar kenmerkende stijl van ‘niet bij de pakken neerzitten, maar actie en wel nu!’ besloot ze om alles wat ze over hbc in haar hoofd had in gesproken taal vast te leggen. Haar assistent Misha Melita, haar collega-biograaf (van Renate Rubinstein) Hans Goedkoop en haar vriend en collega-wetenschapsjournalist Hans van Maanen hebben haar in een achttal sessies geïnterviewd en de opgenomen banden zullen gemonteerd worden tot een podcast-serie. Dat dit gelukt is in het zicht van de naderende dood stemde haar tot diepe tevredenheid, en mij tot grote bewondering.