Lange tijd was ‘conservatisme’ in Nederland een scheldwoord en waren J.L. Heldring en J.A.A. van Doorn de enige opinion leaders die zich als conservatief durfden afficheren. Tien jaar geleden begon dat te veranderen en was het de toen opgerichte Edmund Burke Stichting die het ‘conservatieve gedachtegoed’ onder de aandacht probeerde te brengen. Maar waar bestaat dat gedachtegoed eigenlijk uit?

Aanvankelijk was daarover nog wel wat verwarring, zodat de conservatieve ‘denktank’ in respectievelijk 2002 en 2004 typische revolutionairen als Pim Fortuyn en Geert Wilders uitriep tot ‘conservatief van het jaar’, terwijl ebs-directeur Bart Jan Spruyt ook nu nog regelmatig oproept tot een radicale hervorming van ons politieke bestel, wat voor een conservatief nogal vreemd is.

Dat er in deze kringen niettemin serieus wordt nagedacht over het conservatieve erfgoed blijkt uit de bundel Conservatieve vooruitgang, waarin twintig conservatieve denkers uit de twintigste eeuw worden geportretteerd. Deels zijn dit usual suspects als Leo Strauss, Michael Oakeshot, Johan Huizinga en Alisdair MacIntyre, maar er staan ook stukken in over in Nederland minder bekende denkers als Wilhelm Röpke, Nicolai Hartmann, Bertrand de Jouvenel, Irving Babbitt en - typerend voor het gebrek aan belangstelling in ons land - landgenoten als Herman Dooyeweerd en W. Aalders. Dat niet per se voor de meest voor de hand liggende conservatieve denkers is gekozen blijkt niet alleen uit het feit dat Eric Voegelin, Carl Schmitt en Martin Heidegger ontbreken, maar ook uit de opname van een artikel over Ludwig Wittgenstein, die zich zelden of nooit over politiek uitliet maar wel thema’s behandelde die voor het conservatisme essentieel zijn.

Met de titel van deze bijzonder interessante, rijke bundel willen Baudet en Visser nogmaals benadrukken dat conservatisme niet gelijk staat aan starre behoudzucht en dat conservatieven niet tegen vooruitgang an sich zijn. Volgens hen staat conservatief niet tegenover ‘progressief’, maar tegenover ‘revolutionair’. Noodzakelijke veranderingen dienen zo geleidelijk mogelijk plaats te vinden, met liefde en begrip voor het bestaande, omdat rücksichtslose omwentelingen veel meer kapotmaken dan ons lief is. In dit opzicht is conservatisme volgens Baudet en Visser ‘zoiets als de met water en bloemen gevulde vaas voorzichtig willen verplaatsen’.

Conservatisme heeft echter niet uitsluitend een ‘procedurele’ maar tevens een inhoudelijke kant, waarbij wantrouwen tegen en kritiek op de moderniteit centraal staan en er wordt teruggegrepen op ideeën en tradities uit het premoderne tijdperk, toen de samenlevingen nog traditioneel en organisch waren. Volgens de flaptekst hebben conservatieven op basis van die denkbeelden iets te zeggen over actuele onderwerpen als ‘duurzaamheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen, het probleem van het populisme en het belang van vorming, religie en cultuur’.

Dat klinkt veelbelovend, maar na lezing van Conservatieve vooruitgang kon ik een gevoel van teleurstelling niet onderdrukken. De kritiek die de hier behandelde denkers hebben verwoord op het liberalisme en socialisme, op het doorgeschoten individualisme en wezenloze consumentisme, op de ondraaglijke leegheid en lichtheid van veel hedendaagse levens is heel scherp en accuraat, maar veel concrete aanwijzingen hoe het anders kan zal men niet aantreffen. Zo is bijvoorbeeld Hayeks kritiek op de socialistische planeconomie zonder meer valide, maar nemen de auteurs van zijn portret Hayeks utopische verheerlijking van de vrije markt kritiekloos over. Ook de bezwaren die iemand als Bertrand de Jouvenel tegen de liberale democratie aanvoerde moeten serieus genomen worden, maar qua alternatief kwam hij niet verder dan een vaag soort neocorporatisme, waarbij je in het geval van een voormalige fascist toch enigszins argwanend moet blijven.

Vrijwel alle behandelde denkers waren of zijn bijzonder gebeten op het socialisme, dat ze ten onrechte meestal volledig gelijkstellen aan het marxisme-leninisme, maar van het probleem van de rechtvaardigheid lijken de meesten niet erg wakker te liggen. Enkelen verzetten zich uitdrukkelijk tegen het gelijkheidsideaal en pleiten voor een nieuw soort ‘aristocratie’, maar een serieuze analyse van de schaduwzijden van het tegenwoordig meer in zwang zijnde begrip ‘meritocratie’ zal men hier vergeefs zoeken.

Leszek Kolakowski, die helaas ontbreekt, schreef ooit een ultrakort essay met als titel ‘Hoe een conservatief-liberaal socialist te zijn?’. Kolakowski ontleende aan het conservatisme het besef dat de perfecte samenleving ondenkbaar is, dat egoïsme en agressie niet per decreet zijn af te schaffen en dat het vervangen van ‘irrationele’ gebruiken door ‘rationele’ oplossingen geen garantie op geluk biedt. Tegelijkertijd ontleende hij aan het liberalisme de notie dat het niet de taak van de staat is om mensen gelukkig te maken en dat concurrentie vindingrijkheid en het nemen van initiatieven stimuleert, terwijl het socialisme volgens hem duidelijk had gemaakt dat een economie die uitsluitend wordt gereguleerd door winststreven tot enorme rampen leidt.

Ook Kolakowski zag dus, om in de woorden van Baudet en Visser te spreken, dat je ‘de met water en bloemen gevulde vaas’ heel voorzichtig moet verplaatsen. Tegelijkertijd had hij door dat het water af en toe ververst moet worden, bloemen die uitgebloeid zijn beter maar verwijderd kunnen worden en, als je een boeket over wil houden, er af en toe nieuwe bloemen aan toegevoegd moeten worden. Of om er een andere metafoor tegenaan te gooien: in de auto die onze samenleving is kunnen we niet zonder de rem van het conservatisme, maar zonder de motor van het liberalisme en het stuur van het (democratisch) socialisme komen we niet erg ver.


Thierry Baudet en Michiel Visser (red.)
Conservatieve vooruitgang
Bert Bakker, 414 blz., € 19,95