
Toen John Lennon en Yoko Ono op 20 maart 1969 in het geheim trouwden in Gibraltar duurde de ceremonie slechts drie minuten. Maar die minuten, die omslachtig waren afgeschermd, markeerden het einde van de privacy. Zij nodigden prompt een mondiaal publiek uit in hun huwelijksbed, via een Bed-In for Peace die een week lang, van 25 tot en met 31 maart werd gehouden in kamer 902 van het Amsterdamse Hilton-hotel. In een later interview in Playboy zeiden ze: ‘We wisten dat ons huwelijk sowieso publiek zou worden, dus we besloten het te gebruiken om een statement te maken. We zaten in bed en spraken zeven dagen lang met verslaggevers. Het was hilarisch. In feite maakten we een commercial voor de vrede op de voorpagina’s van de kranten, in plaats van een commercial voor oorlog.’
Ze spreken over dit alles zelfs in de compacte taal van commerciële slogans, de taal van de media:
Yoko Ono: ‘Maak reclame in het tijdperk van de reclame.’
John Lennon: ‘Er is geen scheidslijn tussen het private en het publieke. Geen scheidslijn.’
Twee van de meest publieke mensen in de wereld, die zo luidkeels hadden geprotesteerd en zo ongelooflijk hard hadden gewerkt om hun privacy te beschermen tegenover een voortdurende aanval van de media, hadden plotseling de verhoudingen op z’n kop gezet en het centrum van hun privéleven, het bed, ingezet als wapen, door het te veranderen in het meest publieke platform voor een ander soort protest. Na jaren van geweeklaag over de ‘vissenkom’ van de pers en de daaruit voortvloeiende ‘drang naar privacy’ plaatsten ze zichzelf nu in een vissenkom, de glazen doos van het Hilton-hotel, en schiepen ze een plek voor werk búiten de betaalde arbeid.
‘Je leeft in een vissenkom, dus maak daar gebruik van’, zei John Lennon in 1969 tegen The Washington Post. ‘Het heeft geen zin om te proberen er een hek omheen te zetten. Dus in plaats van alle camera’s die alleen maar van buitenaf naar binnen kijken, heb je ook de camera’s binnen die naar buiten kijken. De dingen die Yoko en ik doen komen daar echt op neer: projecteren, wat met ons van buitenaf gebeurt zo snel als we kunnen terugkaatsen. We hebben onszelf daar in die vissenkom neergezet. En nu we in die positie verkeren, gebruiken we haar voor de vrede. En dat is echt het enige wat je kunt doen. Want het is niet goed om voor geld te werken. En er is niets anders te doen dan werk. Dus werken voor de vrede is een doel.’
In plaats van camera’s buiten die naar binnen gluren brachten zij de camera’s het hotel binnen, en verder de slaapkamer in en op hun bed. Zij lieten de camera’s het werk doen. Geen verslag van een gebeurtenis, maar de gebeurtenis uitvoeren. Het was niet eenvoudig een mediagebeurtenis, het was de media als gebeurtenis. Ze werden gefilmd, terwijl ze gefilmd werden.
De Bed-In was ontleend aan de sit-inprotesten en bedoeld als een niet-gewelddadig protest tegen de oorlog, ter bevordering van de wereldvrede. ‘Make love, not war’ was de slogan; maar tot de teleurstelling van de journalisten waren John en Yoko helemaal aangekleed: John in een witte pyjama en Yoko in een lange witte nachtjapon, in bed zittend, zoals John het zei, als engelen. ‘Ik hoop dat het geen tegenvaller is’, verontschuldigde hij zich. ‘We bedrijven de liefde niet en public. Dat is iets emotioneels, iets persoonlijks.’
Journalisten raakten in de war doordat er niets leek te gebeuren en hadden het zelfs over hun verveling: ‘Love-In Bores Photogs’ luidde een krantenkop in Chicago. Maar het was wél een krantenkop. Er werd verslag gedaan van een gebeurtenis waar niks gebeurde. Dat er niets gebeurde was nou juist de essentie van de happening. John en Yoko ondermijnden het begrip werk; wat privé is, wat protest is, en wat een gebeurtenis is. Het bed had de rol van de straat overgenomen als de plek waar het protest plaatsvindt. Ze nodigden iedere dag van negen uur ’s ochtends tot negen uur ’s avonds de wereldpers in hun kamer uit, terwijl ze het bed als werkruimte gebruikten, met een precies schema, en journalisten naar binnen en beelden naar buiten stroomden. Op de vaak herhaalde vraag ‘Waarom in bed?’ antwoordde Yoko dat ze heel lange dagen maakten en dat het bed de meest comfortabele plek was om dit te doen.
Maar de werkdag eindigde niet om negen uur ’s avonds. John en Yoko verklaarden herhaaldelijk dat ze in die week een kind wilden verwekken. Het bed was de plek van volcontinue arbeid, met een meedogenloos tijdschema. Negen uur ’s ochtends tot negen uur ’s avonds: Bed-In voor de vrede. Negen uur ’s avonds tot negen uur ’s ochtends: ‘Lie-In’ voor bevruchting.
Protestplek en ‘fucktory’ – zoals John Lennon het zei – ineen. ‘Het is een make-love-and-not-war-protest. Een happening, een seksmarathon, een bedproductie. Het zou leuk zijn een kind te verwekken in Amsterdam.’
Het bed als bevruchtingsplek, zelfs van een Onbevruchte Ontvangenis als we denken aan de volledig witte achtergrond en de meervoudige religieuze verwijzingen: witte lakens, witte nachtgewaden, witte jurken, witte muren, witte bloemen… John praat soms over het paar als twee engelen en op andere momenten als twee heiligen. Op foto’s is de kamer weggeretoucheerd, zodat het bed lijkt te zweven als een wolk, met John en Yoko engelachtig helemaal in het wit, rechtstreeks naar ons kijkend, en wij naar hen kijkend, in verwondering, terwijl we ons wellicht afvragen waarom we uitgenodigd zijn bij dit koninklijke bed. Wachtend op een teken.
Toch waren we niet alleen. De Bed-In kon over de hele wereld rekenen op ongekende verslaggeving. Een kamer in een Amsterdams hotel werd de beroemdste slaapkamer van de wereld. In verslagen werd gesteld dat ‘zij zich zouden bezighouden met het ongeremd bedrijven van de liefde’ en journalisten leken rond te hangen in de tevergeefse hoop dat er iets zou gebeuren. Te midden van enorme exposure werd een soort privacy gecreëerd. Het bed slingerde heen en weer tussen exposure en geborgenheid.
John en Yoko namen niet eenvoudigweg bezit van de kamer. Zij bouwden hem om tot een podium voor de media, met een specifiek beeld voor ogen. Ze waren in ieder opzicht de architecten van dat beeld. Het is geen toeval dat de gepubliceerde beelden zo op elkaar lijken; er kon in de praktijk slechts vanuit één hoek gefotografeerd of gefilmd worden. Ze hadden de kamer in het Hilton helemaal leeggehaald en alle meubels, kunstwerken en decoraties verwijderd, op het enorme bed na, dat zij doelbewust tegen de glazen wand van vloer tot plafond plaatsten, met een panoramisch uitzicht over Amsterdam. Met hun rug tegen het raam keken ze de kamer in, in een bijna loosiaanse beweging. Hun lichamen tegen het licht leken boven Amsterdam te vliegen.
Buiten is uiteraard Amsterdam, maar het bed is veel publieker dan de straten. In plaats van de blik op de stad te overdenken keken de bedbewoners naar de camera’s van de verslaggevers, die de beelden en de geluiden vastlegden die al spoedig in de straten zouden rondgaan, in kranten en op tijdschriftomslagen, op tv, in films en op de radio, internationaal. Twaalf uur per dag gaven John Lennon en Yoko Ono eindeloze interviews voor de camera of via de telefoon, dikwijls meer dan één interview tegelijkertijd. Beroemdheden kwamen en gingen. De telefoon rinkelde onophoudelijk. Geen seconde was er niets te doen: ‘We hebben geen tijd om ons te vervelen.’
Op de glazen wand achter hen hadden ze twee handgeschreven posters opgehangen: ‘BED PEACE’ en ‘HAIR PEACE’; en op de zijmuur: ‘STAY IN BED’, ‘GROW YOUR HAIR’, ‘I LOVE YOKO’, ‘I LOVE JOHN’ en ‘BAGISM’. Vanaf de straat kon je de achterkant zien van beide posters, en zelfs het bed, met de witte kussens tegen het glas gedrukt, terwijl soms ook de achterhoofden van John en Yoko zichtbaar waren als zij hof hielden.
De kamer was gevuld met camera-apparatuur en ook het bed zelf was bedekt met taperecorders, telefoons en microfoons. Een grammofoon liet Indiase muziek horen. De journalisten kwamen zo dichtbij dat ze praktisch op het bed zaten, waar ze hun apparatuur neerlegden en vragen stelden. Ze leken verwonderd te wachten tot er iets zou gebeuren, terwijl John en Yoko het eindeloos over de vrede hadden en een vreemde kalmte uitstraalden. Het was een happening. Yoko was een bekende Fluxus-kunstenaar, een legende uit de performance-scene van Manhattan, en de Bed-In was in de eerste plaats, en misschien nooit meer dan dat, een performancewerk. De Bed-In was een kunstwerk, een 24/7-werk van twee supertoegewijde kunstwerkers. Zoals Yoko zei: ‘In plaats van er een toneelstuk over te schrijven, gingen we het gewoon in het echte leven doen – zodat de hele wereld in feite een theater was. Ik bedoel, het Hilton was het podium.’ Het leven als kunstwerk van twee performers voor wie er niet langer een backstage is.
Hun persoonlijke relatie was in wezen begonnen met een kunstwerk . Bij hun eerste samenwerkingsproject in mei 1968 in Londen componeerden en registreerden John en Yoko experimentele muziek tijdens een sessie die de hele nacht duurde en naar verluidt ’s morgens eindigde met hun eerste vrijpartij. Lennon nam een paar foto’s van hen met zijn automatische camera, naakt, met het onopgemaakte bed op de achtergrond. De foto’s werden gebruikt voor de voor- en achterkant van de hoes van het album Unfinished Music No.1: Two Virgins, geproduceerd door Apple Records. De albumhoezen werden in de Verenigde Staten obsceen bevonden, in beslag genomen in de haven van New Jersey, en op bevel vernietigd. Uiteindelijk werd het album gedistribueerd met de hoes verpakt in bruin papier, met een gat aan de voor- en achterkant waardoor je alleen hun gezichten kon zien – wat, zoals alle vormen van verbod, de erotische lading alleen maar versterkte. Een soort peephole.
Deze eerste foto’s verbeelden al het engelachtige tafereel van het wolkachtige bed. Het onopgemaakte bed en de twee naakte kunstenaars die ervoor staan, met de gekreukte lakens op de vloer, zweven in het midden van de hoes van het witte album. In de met een typemachine geschreven tekst eronder verwijst Paul McCartney symptomatisch naar de ontmoeting van ‘twee heiligen’. De Amsterdamse Bed-In was een jaar eerder in Londen al in beweging gezet. De aanstootgevende foto lokte de wereld naar het Hilton.

Maar waarom het Amsterdamse Hilton-hotel? ‘Omdat het heel functioneel is. Het bed is okay’, antwoordde Lennon laconiek. De keuze was niet toevallig. Het Hilton International was al een ‘vissenkom’. De gasten werden er niet simpelweg door de andere gasten gezien, zoals in een traditioneel grand hotel. De hele entourage was ontworpen om ze tentoon te stellen, met transparante muren, niet alleen in de lobby, maar ook in de kamers zelf, die waren voorzien van balkons voor speciale verschijningen. De hotels waren niet alleen een paradijs voor voyeurs, maar ook voor exhibitionisten. Het architectonische equivalent van de omgekeerde vissenkom van de media, die Lennon en Ono ten tonele wilden voeren met hun Bed-In, was kant-en-klaar aanwezig in de volledig met glas beklede Hilton International-hotels. Hilton veranderde waar mensen bang voor zijn – blootstelling – in een positieve ervaring. Zoals kunsthistorica Annabel Wharton het verwoordt, ‘transformeerde [de Hilton-keten] de angst voor het bekeken worden in een genot’. In 1965 beschreef het tijdschrift Vogue het ‘subliminale genot’ van de ‘grote glazen oase’, dat fungeert als ‘een balsem, een zalf, een glas Alka-Seltzer’, geconfronteerd met de stress van het ongewone.
Het hotel is in de stad, maar staat daar los van; het is een transparante oase. Maar wat is daarbuiten? Daarbuiten is Amsterdam, op dat moment het centrum van de Europese culturele en seksuele revolutie van de jaren zestig, van experimenten met seks, drugs, rock-’n’-roll, politiek activisme en protest – tegen de Vietnamoorlog, de plaatselijke overheid en het tekort aan woningen; vóór gelijke rechten, abortus en zelfs alternatieve vormen van transport. De Nederlandse anarchistische beweging Provo provoceerde de politie en de overheid met niet-gewelddadige happenings die eindigden in geweld. Provo was in 1967 opgeheven, maar Provo-activist Hans Hofmann gaf het paar een witte fiets cadeau tijdens de Bed-In, een gebaar van sympathie met hun tactiek. In de zomer van 1965 had Provo witte fietsen weggegeven voor gemeenschappelijk gebruik in Amsterdam, met als doel het scheppen van een duurzamer leefklimaat. John en Yoko legden de fiets dwars op het bed en werden ermee gefotografeerd, als een nieuw voorbeeld van de verwarring van openbare straat en private ruimte. De aanwezigheid van Provo in het Hilton was op zichzelf een radicale verwarring, alsof Provo, waarvan de activiteiten altijd in de publieke ruimte plaatsvonden, begreep dat er op dat moment geen ruimte was die publieker was dan deze.
Het ging bij de Bed-In niet om een eenmalige gebeurtenis. Het spektakel maakte deel uit van een keten van gebeurtenissen. Een tweede Bed-In had moeten plaatsvinden in New York, maar Lennon kreeg geen visum voor de Verenigde Staten vanwege een aanklacht door marihuanabezit in Londen. Het paar besloot daarop het op de Bahama’s te doen en zich van daaruit tot het Amerikaanse publiek te richten, blijkbaar niet beseffend hoe ver weg dat van de VS was en hoe heet en vochtig: ‘Het is geen goede plek. Het is niet zo dat de hotels slecht zijn, het zijn gewoon geen hotels, John en ik vonden het allebei niks, maar we zeiden “Laten we naar bed gaan en kijken hoe het er ’s ochtends uitziet.”’
De volgende dag besloten ze in plaats daarvan Canada te proberen. Na hun late aankomst vanaf de Bahama’s werd John twee uur vastgehouden, terwijl de autoriteiten beraadslaagden over zijn visum. Nadat hij was vrijgelaten veranderden zij het bed in het King Edward Hotel in Toronto in een 24-uurskantoor, waar ze geïnterviewd werden en bezoekers ontvingen. Een complete 24/7-Bed-In vond in mei 1969 plaats in Montreal, in het Queen Elizabeth Hotel, eveneens van de Hilton International-keten. De hele kamer was ingericht als een televisiestudio, met spotlights boven het bed. Het was een samenwerking met een Canadees televisiebedrijf dat alle interviews opnam en met beroemde bezoekers zoals de Smothers Brothers, Derek Taylor, Murray the K, de Canadese Radha Krishna en Timothy Leary, die zelfs met hen en anderen in bed lag. Het was een soort proto-reality-tv waarvoor Amsterdam en Toronto achteraf repetities lijken te zijn geweest.
In een recensie van het televisieprogramma John and Yoko Lennon’s Bed-In for Peace, gefilmd in Montreal, schreef het tijdschrift Variety: ‘Het werd gedraaid als een rampenverslag, en in gevechtsgebieden is wel eens met vastere hand gefilmd.’ De Vietnamoorlog was inderdaad nooit ver verwijderd van de verslaggeving van de Bed-In en nam bij veel gelegenheden dezelfde krantenpagina in beslag. Toen de Boston Globe verslag deed van een stel uit Newton dat John en Yoko had geïmiteerd door 144 uur in bed te blijven liggen uit protest tegen de oorlog stond daar bijvoorbeeld een verhaal onder over de tiende verjaardag van de datum waarop de eerste soldaat in Vietnam werd gedood, en over vier steden in Massachusetts die de dood van 35.000 Amerikaanse soldaten in Vietnam herdachten door een ‘namaakbegrafenisoptocht’ te houden.
De Bed-In-week in Montreal culmineerde in de opnamen van Give Peace a Chance. John en Yoko waren buitengewoon mediabewust in hun gevoel voor de relatie tussen de eenmalige gebeurtenis en het permanente verslag daarvan, tussen het enkelvoudige bed en het massapubliek. Het bed werd voor de ogen van miljoenen kijkers letterlijk losgemaakt, zwevend in de mediaruimte met één idee voor de geest, zelfs een product. Zoals Yoko Ono het verwoordde: ‘We verkopen de vrede alsof we zeep verkopen.’
Het 24/7-bed van John Lennon en Yoko Ono loopt vooruit op het werken in bed van vandaag de dag. In wat waarschijnlijk inmiddels een conservatieve schatting is, rapporteerde de Wall Street Journal in 2012 dat tachtig procent van de jonge professionals in New York City regelmatig vanuit bed werkt. De fantasie van het kantoor aan huis heeft plaatsgemaakt voor de realiteit van het kantoor in bed. De betekenis van het woord ‘kantoor’ is veranderd. Miljoenen verspreide bedden nemen de rol over van kantoorgebouwen. Het boudoir wint het van de toren. Genetwerkte elektronische technologieën hebben de grenzen verlegd van wat je in bed kunt doen. Maar hoe zijn we hier aangeland?
In zijn beroemde korte tekst Louis-Philippe of het interieur schreef Walter Benjamin over de scheiding tussen huis en werk in de negentiende eeuw:
‘Onder Louis-Philippe betreedt de particuliere burger het toneel van de geschiedenis… Voor de privépersoon wordt de woonruimte voor het eerst de tegenhanger van de werkruimte. De eerstgenoemde ruimte wordt gevormd door het interieur; het kantoor is de aanvulling hiervan. De privépersoon die zijn rekeningen op zijn kantoor in overeenstemming brengt met de werkelijkheid eist dat zijn interieur het domein blijft van zijn illusies… Hieruit komen de spookbeelden van het interieur voort. Voor het particuliere individu vertegenwoordigt de privé-omgeving het universum. Daarin verzamelt hij verafgelegen plekken en het verleden. Zijn woonkamer is een doos in het wereldtheater.’
De industrialisering bracht de achturige werkdag en de radicale scheiding tussen huis en kantoor of fabriek met zich mee, tussen rusten en werken, tussen dag en nacht. In het postindustriële tijdperk is het werk weer het huis binnengekomen, de slaapkamer en het bed zelf in. Spookbeelden omlijsten de kamer niet langer op het behang, in weefsel, in foto’s of in objecten. Ze schuilen nu in elektronische apparaten. Het hele universum is geconcentreerd op een klein scherm, terwijl het bed drijft op een oneindige zee van informatie.
Gaan liggen is niet rusten, maar bewegen. Het bed is nu een plek waar actie plaatsvindt. Maar de vrijwillig invalide heeft geen benen nodig. Het bed is de ultieme prothese geworden en een hele nieuwe bedrijfstak houdt zich bezig met het produceren van vernuftigheden om het werken te vergemakkelijken als je ligt – lezen, schrijven, tekstberichten versturen, opnemen, uitzenden, luisteren, praten, en uiteraard eten, drinken, slapen of de liefde bedrijven – activiteiten die de laatste tijd lijken te zijn veranderd in werk. Obers in Amerikaanse restaurants vragen of je daar ‘nog steeds mee bezig bent’, voordat ze je bord of je glas weghalen. Er worden eindeloze adviezen gegeven over hoe je moet ‘werken’ aan je persoonlijke relaties en seks met je partner moet ‘plannen’. Ook slapen is beslist hard werken geworden, voor miljoenen, voor wie de farmaceutische industrie ieder jaar nieuwe geneesmiddelen produceert en een leger slaapexperts in stelling brengt die advies geven over hoe je dit blijkbaar steeds ongrijpbaarder doel kunt bereiken – en dat alles uiteraard in naam van een hogere productiviteit.

Deze filosofie was al belichaamd in de figuur van Hugh Hefner, van wie bekend is dat hij vrijwel nooit uit zijn bed kwam, laat staan uit zijn huis. Hij verplaatste zijn kantoor letterlijk naar zijn bed in 1960 toen hij naar de Playboy Mansion aan 1340 North State Parkway in Chicago verhuisde, waarna hij het tot het epicentrum maakte van een mondiaal imperium, en zijn zijden pyjama’s en kamerjas tot zijn zakenkostuum. ‘Ik ben een moderne kluizenaar’, zei hij tegen Tom Wolfe, terwijl hij vermoedde dat de laatste keer dat hij buiten de deur was geweest zich drieënhalve maand eerder had voorgedaan en dat hij de afgelopen twee jaar slechts negen keer het huis uit was geweest. Gefascineerd beschreef Wolfe hem als ‘het zachte groene hart van een artisjok’.
Playboy maakte van het bed een werkplek. Vanaf het midden van de jaren vijftig werd het bed steeds eleganter, uitgerust met allerlei soorten entertainment- en communicatieapparatuur, als een soort controlekamer. Het tijdschrift wijdde veel artikelen aan het ontwerp van het perfecte bed. Hefner trad op als het model met zijn beroemde ronde bed in de Playboy Mansion. Het bed werd voor het eerst als iets speciaals ten tonele gevoerd in het ‘Playboy Townhouse’-artikel uit 1962, dat een gedetailleerd, niet verwezenlijkt project presenteert in de vorm van plannen, secties en constructies die oorspronkelijk Hefners eigen huis hadden moeten worden.
Niet toevallig was het enige onderdeel van het ontwerp dat werd verwezenlijkt het bed, dat in het huis werd geïnstalleerd. Het bed was zelf een huis. De roterende en vibrerende structuur ervan was voorzien van een kleine koelkast, hifi-apparatuur, telefoon, dossierkasten, een bar, een microfoon, een dictafoon, videocamera’s, koptelefoons, televisie, een ontbijttafel, werkoppervlakten en schakelaars voor alle lichten – dit alles voor de man die zijn bed nooit wil verlaten. Het bed was Hefners kantoor, de plek waar hij zaken deed, waar hij interviews gaf en afnam, telefoongesprekken voerde, foto’s selecteerde, lay-outs controleerde, teksten redigeerde, at, dronk en playmates raadpleegde. Seks was onderdeel van zijn werk, onderdeel van zijn bedrijf. Uiteindelijk was hij een sekswerker.
Hefner was niet de enige. In een interview in Paris Review in 1957 werd aan Truman Capote gevraagd: ‘Wat zijn uw schrijfgewoonten? Gebruikt u een tafel? Schrijft u op een typemachine?’ Waarop hij antwoordde:
‘Ik ben een volledig horizontale auteur. Ik kan niet denken als ik niet lig, in bed of op een bank, en met een sigaret en een koffie binnen handbereik. Ik moet aan het roken en drinken zijn. Naarmate de middag vordert, stap ik van koffie over op muntthee, en vervolgens op sherry en martini’s. Nee, ik gebruik geen typemachine. Aanvankelijk niet. Ik schrijf mijn eerste versie met de hand. Daarna herzie ik die volledig, ook met de hand… Dan typ ik een derde versie op geel papier… Nee, ik kom niet uit bed om dat te doen. Ik balanceer de typemachine op mijn knieën. Dat werkt prima; ik kan honderd woorden per minuut typen.’
Van de ochtend, via de middag, naar de avond veranderen de drankjes, het papier en de apparatuur, maar niet zijn positie in bed.
Zelfs architecten richtten halverwege de eeuw kantoren in bed in. Richard Neutra begon te werken zodra hij wakker was geworden, met behulp van uitgebreide apparatuur die hem in staat stelde in bed te ontwerpen, schrijven en zelfs gesprekken te voeren. Zijn zoon Dion Neutra onthulde: ‘De beste tijd waarop mijn vader creatief kon nadenken was vroeg in de ochtend, lang voordat er sprake was van activiteit in het kantoor beneden. Hij bleef vaak in bed werken aan ideeën en ontwerpen, wat zich zelfs uitstrekte tot afspraken die eerder waren gemaakt. Zijn enige concessie aan de conventie was dat hij een das over zijn nachthemd aandeed als hij bezoekers ontving terwijl hij nog steeds in bed zat!’
Het bed van Neutra in het vdl-huis in Silver Lake, Los Angeles, omvatte twee publieke telefoons; drie communicatiestations om te kunnen praten met andere kamers in het huis, het kantoor beneden, en nog een kantoor een halve kilometer verderop; drie verschillende soorten bellen; tekentafels en ezels die over het bed naar beneden geklapt konden worden; elektrische lampen; en een radio/grammofoon die kon worden bediend via een controlepaneel boven zijn hoofd. Op een roltafeltje naast zijn bed stonden een taperecorder, een elektrische klok en een kastje met teken- en schrijfmateriaal zodat hij, zoals Neutra het in een brief aan zijn zus verwoordde, ‘iedere minuut van de ochtend tot de late avond kon gebruiken’.
Het naoorlogse Amerika wijdde het high-performancebed in als een epicentrum van productiviteit, een nieuwe vorm van industrialisering die wereldwijd werd geëxporteerd en nu beschikbaar is gekomen voor een internationaal leger van verspreide, maar onderling verbonden producenten. Een nieuw soort fabriek zonder muren is gebouwd met behulp van compacte elektronica en extra kussens voor de 24/7-generatie.
Het soort apparatuur dat Hefner voorzag (waarvan een deel, zoals het antwoordapparaat, nog niet bestond) is nu uitgebreid voor de generatie van internet en sociale media, die niet alleen in bed werkt, maar er ook socialiseert, zijn oefeningen doet, het nieuws leest en er seksuele relaties op nahoudt met mensen die zich op kilometers afstand bevinden. De Playboy-fantasie van het leuke buurmeisje kan vandaag de dag eerder werkelijkheid worden met iemand op een ander continent dan met iemand in hetzelfde gebouw of dezelfde buurt – een persoon die je misschien nog nooit eerder hebt gezien en wellicht nooit weer zal zien. En het is volstrekt onduidelijk of zij echt bestaat of gewoon een elektronisch speeltje is. Zoals in de film Her van Spike Jonze, een ontroerende verbeelding van het leven in de zachte, baarmoederachtige toestand die een gevolg is van onze nieuwe mobiele technologieën. De ‘her’ waarvan sprake is, is een computerprogramma dat een bevredigender partner blijkt te zijn dan een echt persoon. De hoofdrolspeler in de film ligt in bed met Haar, praat met Haar, maakt ruzie met Haar en bedrijft de liefde met Haar. >
Als het kapitalisme, zoals kunstcriticus Jonathan Crary zegt, het einde van de slaap betekent, doordat het iedere minuut van ons leven koloniseert voor productie- en consumptiedoeleinden, zijn de daden van de vrijwillige kluizenaar uiteindelijk helemaal niet zo vrijwillig. Maar het kan de moeite waard zijn op te merken dat het communisme zijn eigen ideeën had over het naar de werkplek brengen van het bed. In 1929, op het hoogtepunt van Stalins eerste vijfjarenplan – waardoor de werkdag werd verlengd en de fabrieksarbeiders te kampen hadden met massale uitputting als gevolg van de verbijsterende productiequota – organiseerde de sovjetregering een wedstrijd voor een nieuwe stad van de rust voor 100.000 arbeiders. De kunstenaar Konstantin Melnikov presenteerde de ‘Slaapsonate’, een nieuw soort gebouw voor collectieve slaap, met gemechaniseerde bedden die de arbeiders in slaap wiegden en schuine vloeren om de noodzaak van kussens te elimineren. Gecentraliseerde controlekamertjes met slaapwachters moesten de temperatuur, de vochtigheid, de geur en zelfs de geluiden reguleren om de slaap te bevorderen, inclusief het ‘geritsel van bladeren, het gezang van nachtegalen en het zachte geruis van golven’. Melnikov beschreef het als een ‘laboratorium van de slaap’ en maakte een poster waarop stond: ‘Genees door slaap en verander daardoor het karakter.’ De inspiratie hiervoor was op symptomatische wijze van Amerikaanse herkomst – Melnikov had gelezen over een militaire academie in Pensacola, Florida, waar slapende kadetten taallessen kregen. De slaap zelf was onderdeel geworden van het industriële proces.
De negentiende-eeuwse verdeling tussen rust en werk zou binnenkort wel eens achterhaald kunnen zijn. Niet alleen zijn onze gewoonten en habitats veranderd door de komst van het internet en de sociale media, maar voorspellingen over het einde van de menselijke arbeid als gevolg van nieuwe technologieën en robotisering, die al aan het einde van de negentiende eeuw werden gedaan, worden niet langer als futuristisch gezien. 35 jaar geleden herinnerde de econoom Wassily Leontief ons eraan dat ‘ze de paarden toch ook hebben vervangen’ en de zakenrubriek van The New York Times kwam onlangs met een heroverweging van zijn idee van het einde van het ‘menselijke werkpaard’:
‘Paarden bleven nog een behoorlijke tijd deel uitmaken van de arbeidskrachten, nadat ze in eerste instantie waren uitgedaagd door “moderne” communicatie- en vervoertechnologieën als de telegraaf en de spoorwegen, die goederen en mensen tussen boerderijen en steden verplaatsten. Maar toen de verbrandingsmotor zijn intrede maakte, waren paarden – als een cruciale component van de wereldeconomie – geschiedenis… Mensen als werkpaarden zouden binnenkort ook wel eens verleden tijd kunnen zijn.’
Economen vragen zich af tot wat voor economisch model deze realiteit zal leiden: van toenemende ongelijkheid met steeds meer werklozen tot grootschalige herverdeling in de vorm van een universeel basisinkomen, dat onlangs werd overwogen in een referendum in Zwitserland en werd afgewezen. Niettemin vinden momenteel meerdere proefnemingen met het concept plaats, van Californië tot Finland.
Het einde van de betaalde arbeid en zijn vervanging door creatieve vrijetijdsbesteding werd al voorzien in de utopische projecten uit de jaren zestig en zeventig van Constant, Superstudio en Archizoom, inclusief bedden die waren uitgerust met de nieuwste snufjes. In de hedendaagse add-maatschappij zijn we erachter gekomen dat we beter werk leveren als we korte spurts trekken, onderbroken door rustmomenten. Veel bedrijven kennen daarom tegenwoordig slaapplekken op kantoor om de productiviteit te maximaliseren. Bed en kantoor zijn in de 24/7-wereld nooit ver van elkaar verwijderd. Speciale bedden zijn ontworpen voor kantoorruimten die zichzelf omtoveren in compacte, verzegelde capsules, miniruimteschepen, die geïsoleerd, in clusters of in rijen opgesteld kunnen worden gebruikt voor gesynchroniseerde slaap – die wordt gezien als onderdeel van het arbeidsproces in plaats van het tegenovergestelde ervan.
Een hele nieuwe horizontale architectuur heeft zich meester gemaakt van het bed op kantoor en het kantoor in bed. Die wordt uitvergroot door de ‘platte’ netwerken van de sociale media, die zelf volledig zijn geïntegreerd in professionele, zakelijke en industriële omgevingen, bij wijze van ineenstorting van het traditionele onderscheid tussen privaat en publiek, werk en spel, rust en actie. Het bed zelf – met zijn steeds geavanceerdere matrassen, dekbedden en technische uitbreidingen – vormt de basis van een baarmoederachtige omgeving die het gevoel van een diepgaand ‘binnen-zijn’ combineert met het gevoel van hyperconnectiviteit met de buitenwereld. Niet toevallig was het ronde bed van Hefner een soort vliegende schotel, die zweefde in een kamer zonder ramen, alsof hij zich in een baan in de ruimte bevond, met de televisie erboven als verwijzing naar de planeet aarde. Het was immers een cirkel, het klassieke beeld van het universum. Het bed is vandaag de dag een draagbaar universum geworden, uitgerust met iedere mogelijke communicatietechnologie. Een fantasie uit het midden van de eeuw is veranderd in een massaal aanwezige realiteit.
Wat is de architectuur van deze nieuwe ruimte en tijd? Wat is de aard van dit nieuwe interieur waarin we collectief hebben besloten onszelf te controleren? Wat is de architectuur van deze gevangenis waarin nacht en dag, werk en spel niet langer van elkaar onderscheiden zijn en waarin we permanent onder toezicht staan, zelfs als we slapen in het controlekamertje? De nieuwe media maken ons allemaal tot gevangenen, die voortdurend bewaakt worden, ook al vieren we de eindeloze connectiviteit. We zijn allemaal ‘moderne kluizenaars’ geworden, zoals Hefner het een halve eeuw geleden noemde.
In de film Citizenfour van Laura Poitras zien we Edward Snowden van dichtbij dagenlang op zijn bed zitten in een hotel in Hongkong, omringd door laptops, pratend met journalisten in de kamer en over de hele wereld, over de geheimen van de massieve mondiale surveillance. De grootste inbreuk op de privacy in de geschiedenis van de planeet wordt uit de doeken gedaan in bed en domineert alle media. De meest publieke figuur in de wereld op dat moment is een kluizenaar. De architectuur is op z’n kop gezet.
Vertaling: Menno Grootveld
Dit essay is een bewerkt hoofdstuk uit het boek Work, Body, Leisure van Marina Otero Verzier en Nick Axel, dat is uitgegeven ter gelegenheid van het Nederlandse Paviljoen op de zestiende Internationale Architectuur Tentoonstelling op de Biënnale van Venetië. Het paviljoen is daar nog tot en met 25 november te bezoeken. Vanaf half december is de Nederlandse bijdrage te zien bij Het Nieuwe Instituut in Rotterdam, dat ook verantwoordelijk was voor de inzending. Meer informatie: hetnieuweinstituut.nl.
Beatriz Colomina is hoogleraar architectuur in Princeton en oprichter/directeur van het programma Media en Moderniteit aan dezelfde universiteit.