Nu het toeristenseizoen weer volop geopend is, neemt ook het aantal likes toe. Nee, niet die van Facebook, maar die op het terras: ‘Remember when we we’re in – like – Berlin and Sharon was – like – o my God I’m so sick and I was – like – yeah, that’s because you had – like – tén shots of tequila and so she was – like – fuck you and…’
Ik heb het niet gemeten, maar weet zeker dat de like-dichtheid ieder jaar toeneemt. Eerst was het alleen nog een soort gesproken equivalent van een interpunctieteken, dat aanduidde dat de spreker op de directe rede overstapte. Die kenden we in het Nederlands ook: ‘Ik zag haar op het strand en vroeg – van – nee, wat doe jíj hier, en zij zegt – van – ja hoor, ik ben gewoon vríj hoor, en ik – zo van – néé, je meent het!’
Er was een tijd, toen het net begon, dat ik dat ge-like wel mocht. Het had wel iets. Iets literairs zelfs, want het was geen exacte dubbele-punt-plus-aanhalingstekens, nee, het duidde aan dat er iets kwam wat leek op wat er in werkelijkheid was gezegd. Het was een directe-rede-bij-benadering, in één lettergreepje waar het Nederlands er drie nodig had (‘zoiets van…’)
Maar inmiddels is het ge-like niet leuk meer. Inmiddels zijn die likes zoiets als waterpokken bij kleine kinderen: ze duiken overal op, ook op de meest onmogelijke plekken. Ze zijn over de huid van de zinnen uitgestrooid zonder enig systeem in de waanzin. En ze kriebelen. Ze jeuken. Ze tergen.
Wat nog wel gelijk blijft, is dat elk like vergezeld gaat van een korte pauze en een lichte toondaling. Wie zegt dat het Amerikaans, anders dan het Chinees, geen toontaal is? De toondaling markeert hier dat het element eigenlijk niet bij de echte zin hoort. Evenmin als het denkteken (‘eh…’) dat dezelfde toondaling heeft: een stapje naar achteren uit de zin.
Als ik zulke Amerikaanse meisjes hoor (want de aandoening lijkt vooral op het X-chromosoom te zitten), denk ik vaak aan Neanderthalers, en soms aan Proust.
Van de Neanderthalers wordt de laatste jaren vaak gedacht dat hun taal een soort zingen was, een spreekzang die zowel informatie (taal) als emotie (muziek) kon overbrengen. Zou die toondaling van like daar een relict van zijn? Een flard muzikaliteit als verstekeling aan boord van een schip dat een andere route heeft gekozen, die van het talige spreken.
Muziek, gespeeld op instrumenten, is volgens die theorie niets meer dan ‘auditory cheesecake’ (in de woorden van de taalkundige Steven Pinker), slagroom boven op ons taalvermogen, een evolutionair toetje: heerlijk, maar nutteloos.
Wat wetenschappers ontdekken is vaak door kunstenaars voorvoeld. Zo is er een prachtige passage bij Proust, wanneer hij net een concert heeft gehoord, en een hertog in de pauze wijsneuzig zegt: ‘Het is erg moeilijk om dit goed te spelen.’
‘Aangenamere personen spraken een ogenblik met mij’, vervolgt Proust. En dan komt het: ‘Maar wat betekenden hun woorden, die mij zoals alle uiterlijke mensentaal zo onverschillig lieten, vergeleken bij de hemelse muzikale zin waarmee ik mij zojuist had onderhouden? Ik was werkelijk als een uit de vervoeringen van het Paradijs gevallen engel die in de meest onbeduidende realiteit terechtkomt. En ik vroeg mij af of (…) de muziek niet het enige voorbeeld was van wat – als de uitvinding van de taal, van woordvorming, van begripsontleding er niet was geweest – de communicatie tussen zielen had kunnen zijn. Het is als een mogelijkheid die geen vervolg heeft gekregen, het mensdom is andere wegen ingeslagen, die van de gesproken en de geschreven taal.’ Proust die de evolutiebiologen vóór is. Een huiveringwekkende passage. Herstel, ik bedoel: toen ik dit las was ik – like – o my God, this guy is – like – kapót geniaal.
Misschien had Rousseau al eerder zo’n voorgevoel gehad. Hij zag de opera als een kunstvorm waarbij de vraag voorlag: ‘Hoe ver kun je de spraak in het zingen brengen, en hoe ver de muziek in het spreken?’ Had Rousseau heimwee naar de Neanderthaler, de nobele wilde, en wilde hij het evolutionaire toetje weer samen met het hoofdgerecht opdienen?
Maar Proust gaat nog verder. Stel je voor, zegt Proust, dat de evolutie (of vooruit: ‘het mensdom’) een andere afslag had genomen en we niet met spraak maar met zingen en neuriën met elkaar zouden communiceren, in lange, meanderende melodieën zonder tekst? Je zou een avondvullende voorstelling kunnen maken rond die proustiaanse what if – een wereld waarin mensen op vogels lijken, en alle poëten en prozaïsten componisten zijn. Wel ironisch, dat uitgerekend een romancier op zo’n gedachte moet komen. Alleen een schrijver als Proust kan de taal inferieur verklaren.