Elke eerste vrijdagochtend van de maand stapte Lily van den Bergh voor haar huis aan de Herengracht in Amsterdam op de fiets met banners, vlaggen en flyers onder de arm. Meestal had ze de nacht daarvoor maar een paar uur geslapen om de tekst voor de nieuwsbrief af te krijgen. Ze was al twintig jaar de bezielende kracht achter de beweging Vrouwen in het Zwart die maandelijks een wake houdt op het Spui tegen het ‘apartheidsbeleid’, zoals zij het noemde, van Israël.

Lily van den Bergh liep niet, ze rende. Door huis, op straat, ze was altijd bezig, altijd op weg. Toen de dood zich plotseling aankondigde een paar maanden na haar tachtigste verjaardag overviel het haar dan ook totaal. ‘Maar ik heb nog zoveel te doen’, zei ze tegen de dokter nadat ze had gehoord dat ze een agressieve kanker had die ook al was uitgezaaid. ‘Ik zit in allemaal besturen, moet nog een film afmaken, mijn dochter gaat zo bevallen.’

Tot haar vierde groeide Lily van den Bergh op in Scheveningen. Bij haar ouders Ella en Simon, haar twaalf jaar oudere halfbroer en haar jongere zusje Ansje. Ze was een nakomeling van Zadok van den Bergh, de margarinehandelaar die in de negentiende eeuw de basis legde voor het familiebedrijf dat later opging in het imperium van Unilever, en kwam uit een familie van wethouders, raadsleden, Kamerleden, ministers, advocaten en directeuren. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak nam haar leven een dramatische wending. Haar ouders besloten in 1942 te vluchten, het was voor het joodse gezin niet meer veilig in Nederland. Ze gingen op de fiets naar België en wilden van daaruit naar Zwitserland doorreizen. Wat er toen precies is gebeurd weet ook Lily’s dochter Sanne van den Bergh niet precies. ‘In ieder geval zijn Lily’s ouders bij een razzia in Brussel opgepakt door de nazi’s en naar Auschwitz gebracht’, zegt ze zittend achter het bureau in haar moeders werkkamer aan de Herengracht.

Lily en Ansje werden naar binnen getrokken door een buurvrouw, mevrouw Morrison, een zelfstandige vrouw met een eigen stoffenzaak, die hen daarna heeft opgevangen en hen in het dorp naar de Franse school liet gaan. ‘Mijn moeder was er gelukkig’, zegt haar dochter. Toen na de oorlog Lily’s ouders niet terugkwamen, wilden de kinderen bij mevrouw Morrison blijven. Maar een zionistische organisatie, die als doel had joodse weeskinderen bij joodse families onder te brengen, kwam hen, tegen de wil van de rest van de familie, halen. Ze hebben Lily letterlijk uit de armen van mevrouw Morrison getrokken. ‘Ik werd gekidnapt’, zei ze later hierover.

‘Als wij er vanochtend maar eentje hebben kunnen overtuigen, dan was het een succes’

De meisjes, toen zeven en vijf jaar oud, werden geplaatst bij een echtpaar in Blaricum dat in de oorlog twee zoontjes had verloren. Lily had constant ruzie en werd regelmatig op zolder opgesloten. Ze probeerde een paar keer weg te lopen en werd uiteindelijk in een kindertehuis geplaatst. Een paar jaar later raakte ze ook nog haar zusje kwijt toen het echtpaar met haar naar Israël emigreerde. Zelf werd Lily toen ze een jaar of twaalf was geadopteerd door haar oom George van den Bergh die in Amsterdam woonde.

Het gevoel van machteloosheid en het onrecht dat ze voelde tijdens haar jeugd hebben in haar latere leven haar keuzes bepaald, evenals haar verzet tegen het zionisme. Ze begon in 1958 weliswaar nog aan een studie geschiedenis maar al snel kwam van studeren niets meer. Ze deed aan cabaret met onder andere Carry Tefsen, werd omroepster voor de vpro-televisie – waarbij haar zwarte krullen moesten worden gestyled – speelde in speelfilms. Maar na deze, zoals ze het zelf noemde, ‘tuttige periode’ van glamour en theater ging ze zich richten op de journalistiek. Ze schreef voor Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer en de Haagsche Post, solliciteerde bij onder andere Brandpunt als redactielid – maar werd geweigerd omdat er geen vrouwen mochten werken. Ze kwam in contact met de Black Panther-beweging en nadat de groep in ballingschap leefde in Algerije trok ook zij een korte periode daarheen.

In haar huis aan de Herengracht, dat ze in 1970 had gekocht, logeerden altijd mensen; op de bank, in de kelder, in het achterhuis. Activisten uit Ethiopië, Eritrea, Molukken, Papoea, Atjeh, Oost-Timor, onder wie de latere president José Ramos-Horta. Ook Sanne’s vader, een linkse student uit Indonesië die was gevlucht voor Soeharto. Lily van den Bergh werd lid van de cpn. Het communisme was de enige beweging, zo luidde haar redenering, die tegen het fascisme had gestreden. Toen Van den Bergh films ging maken in de Sovjet-Unie woonden er ook regelmatig Russen in huis.

In de kelder van het pand zette Van den Bergh ‘Open Studio’ op – die nog steeds bestaat. Voor die tijd een revolutionair idee: iedereen kon er goedkoop video-apparatuur lenen, monteren en filmcursussen volgen. Zelf maakte ze een aantal films, waarvan haar documentaire Opstand in Sobibor uit 1989, waarin ze overlevenden uit het kamp opzocht en waarvoor ze de Joris Ivens Award kreeg, de bekendste is.

Lily van den Bergh gaf nooit op en verzette zich haar hele leven tegen het slachtofferschap. Ze vond dat Israël wat de joden was aangedaan misbruikte om het beleid tegen de Palestijnen goed te praten. Daarom stond ze tot aan haar dood op het Spui flyers uit te delen tijdens de wake van Vrouwen in het Zwart. ‘Als wij er vanochtend maar eentje hebben kunnen overtuigen, dan was het een succes’, zei ze dan daarna in het café.