Hella Haasse in 2000. Ze schrijft in ‘de stijl van de godin’: fluisterend, geheime boodschappen formulerend © Friso Keuris / De Beeldunie

Hella Haasse kende ik van feestelijke bijeenkomsten bij uitgeverij Querido waar ik vanaf 1988 af en toe kwam. Ik bedoel, ik zag haar daar weleens, ze was duidelijk verlegen met alle belangstelling, iedereen wilde met haar praten, ik durfde dat niet. Oeroeg had ik gelezen, ooit, voor de schoollijst, ik wist er weinig meer van. Ik geloof dat ik altijd maar wat liep te dromen.

Toen ik mijn roman Ter navolging (2004) voorbereidde, las ik Haasse’s Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven (1976). In die tijd las ik ook The White Goddess van Robert Graves en ineens zag ik overal verwantschappen. Ik wist zeker dat Haasse in de stijl schreef van wat Graves de ‘stijl van de godin’ noemde. Fluisterend, lispelend, geheime boodschappen formulerend, ondoorgrondelijk, kernloos, wervelend en weigerend het eenduidige te formuleren. Een stijl die ik mezelf probeerde toe te eigenen. Ik las haar werk met open ogen en zag deze stijl in Oeroeg, in De ingewijden, in De meermin en veel andere boeken. De stijl van de toverplaatjes waarachter de afgrond zich opent. In Oeroeg staat het zo: ‘Als ik terugdenk aan mijn kindertijd en mijn jongensjaren, verschijnt zonder uitzondering het beeld van Oeroeg in mij, als was mijn herinnering gelijk aan een van die toverplaatjes, die we vroeger plachten te kopen, drie voor een dubbeltje: geelachtig glanzende stukjes met lijm bestreken papier, waarover men met een potlood krassen moest, totdat de verborgen voorstelling aan het daglicht kwam.’

Ach, lees deze zin toch! En lees hem nog een keer.

Haasse’s personages zien de waarheid over zichzelf in de omringende wereld – een landschap, een voorwerp

Ik leerde haar kennen omdat ik zo brutaal ben. Ik vroeg haar via de uitgever of ze mijn roman Ter navolging wilde presenteren. In het Betty Asfalt Complex in Amsterdam. En ze kwam en hield een vlammend, veel te positief betoog. Zijn er nog beelden van? Ergens? Ik wil ze vasthouden. Daarna zagen we elkaar vaker, voorzichtige vriendschap. Ik interviewde haar een paar keer en herinner me dat ze na afloop van het interview in de Haagse Openbare Bibliotheek (ergens in 2005 of 2006) aan me vroeg twee porties tjap tjoy te halen, ze had jaren in Den Haag gewoond, herinnerde zich de juiste restaurants, maar misschien waren er andere, betere bijgekomen. Ik voerde bij haar thuis uitvoerige gesprekken over De meester van de neerdaling en schreef daarover in De kunst van het schrijven (2007). Wat was ze al oud, maar wat leefde ze op wanneer het over literatuur ging. Glinsterende ogen, alle ongemakken vergetend, uitvoerig vertellend, lachend, wijzend, ‘zag je dat ook, zag je dat ook’! We zaten gebogen over haar werk. Ze vertelde hoe zo’n verhaal tot stand kwam. Hoe de figuren opdoemden, hoe ze die met haar eigen ervaringen wist te verbinden, hoe ze zich met elkaar verbonden. ‘Ik was nog niet aan het schrijven, ik vroeg me alleen van alles af’, vertelde ze, terwijl we in de langzaam vallende avond bij elkaar zaten. Uitgangspunt van schrijven: je van alles afvragen. Ze kwam bij de presentatie van De kunst van het schrijven en ik herinner me heel goed dat ze onder grote hilariteit in het kleine gezelschap vertelde dat ze ‘als ooit Harry Mulisch de Nobelprijs voor literatuur zou winnen’, ze dan ‘naakt de gracht in zou springen’. We zagen het voor ons.

Aleid Truijens besteedt in haar biografie niet uitvoerig aandacht aan de literaire stijl van Hella Haase. Truijens zoekt de betekenis van haar werk vooral in de psychologische ontwikkeling van Haasse en de weerslag daarvan in haar romans. Daar valt veel voor te zeggen, haar biografie zou (veel te) lang zijn geworden. Stijl, elke stijl, dus ook de literaire, berust op twee principes: de afwijking van het normale en de vergelijking met andere stijlen. Ik denk dat Haasse’s stijl, haar afwijking dus, berustte op de formulering en de retorica van enerzijds/anderzijds-principes, met een sterke voorkeur voor het dubbelzinnige. Haar literatuuropvatting berust in haar beste werk op een weigering het chronologische en het eenduidige als leidraad te aanvaarden. Ze werkt met de stijlprincipes van de magie, van de godin: het omcirkelende, het ambivalente en het ondoorgrondelijke. Ze introduceert haar karakters vaak via ‘literaire introjectie’, een retorisch systeem waarbij personages getypeerd worden via objectiveringen en detailleringen van de buitenwereld: een landschap, een voorwerp, een gebeurtenis. Zie ‘de toverplaatjes’ van het citaat uit Oeroeg. Haasse’s personages zien zichzelf, of de waarheid over zichzelf, in de omringende wereld, niet in zichzelf. Het personage Jessica dat in De ingewijden naar een magische ruimte in zichzelf zoekt, benoemt de weerzin tegen haar moeder niet letterlijk, maar beschrijft hem in detailleringen van de moeder die ‘met driftige bewegingen bij het witblauwe licht haar gezicht begon op te maken. Haar grote vormloze mond hing open als een vissenbek, terwijl zij er lukraak lippenstift overheen smeerde.’

Overigens hanteerde ze in haar historische romans (Het woud der verwachting, Heren van de thee) ook de ‘stijl van de koning’, zoals Graves het noemde. Een stijl waarin de volgorde van de gebeurtenissen zowel chronologisch als eenduidig zijn en waarin het verhaal zich toespitst op ‘opvolging’, ‘machtsstrijd’ en ‘overleving’. In Oeroeg zie je een vermenging van beide stijlen. Haasse had duidelijk een voorkeur voor de stijl van de godin, op veel plaatsen van haar biografie laat Aleid Truijens hier geen twijfel over bestaan. In haar historische romans gaat het Haasse meer om de positie die mensen ten opzichte van elkaar innemen binnen verschillende maatschappijvormen. Truijens legt er overigens terecht de nadruk op dat Haasse’s werk in de naoorlogse literaire wereld regelmatig en volkomen onterecht werd weggezet als ‘mooischrijverij’.

Ik las deze biografie in toenemende beklemming, ik wist weinig over haar leven en achtergrond, wilde het liever allemaal niet weten, ook al wilde ik natuurlijk alles toch weten. Ik besefte tijdens het lezen dat Hella Haasse, die ik pas laat leerde kennen, ik schaam me daar weleens over, onvermijdelijk dood zou gaan. Toen ik haar kende wilde dit besef maar niet in me neerdalen, terwijl ik uiteraard beter wist. En nu kon ik de laatste bladzijden van deze biografie nauwelijks meer lezen omdat ik opnieuw liever niet wilde dat Hella Haasse dood zou gaan.