
Het huis van de literatuur heeft vele kamers, en die van Delphine Lecompte is een isoleercel. Je hebt het idee dat de auteur zich ergens opgesloten heeft en in een moordend tempo alles eruit heeft willen gooien wat in haar opkwam.
In haar nieuwste boek, gepresenteerd als een autobiografie, sproeit de taal in het rond, zoals we van deze Vlaamse dichteres en columniste gewend zijn. Een stoet aan personages wervelt voorbij: ‘de flemerige fascistoïde horlogemaker’, ‘Syrische ex-imkers, Ethiopische kaarsenmakers, Chileense buiksprekers’, ‘Montenegrijnse messenslijpers en Moldavische korfbalspelers’, enzovoorts, die optreden in verhalen over drugs, misbruik, automutilatie, psychiatrische inrichtingen en nog meer troosteloosheid. Kortom, er komt geen normaal mens in voor.
Lecompte behoort tot het groeiend aantal auteurs dat kiest voor de overstelping als literaire techniek. In de Vlaamse literatuur bestond die neiging al langer – denk aan Herman Brusselmans, Dimitri Verhulst, Jeroen Olyslaegers, Tom Lanoye; in Nederland zijn het Ilja Pfeijffer en Marieke Lucas Rijneveld. Hoe verschillend ook, allemaal hebben ze op hun eigen manier besloten om hun lezers te overweldigen. Woorddronken, exuberant, zonder ze een adempauze te gunnen, met boeken die evengoed honderd bladzijden korter of driehonderd bladzijden langer konden zijn.
Bij Lecompte merk je hoe dat voor een intense leeservaring kan zorgen, die je tegelijkertijd bewust maakt van de beperkingen van deze strategie. Neem een passage uit de kindertijd van Delphine, die in het West-Vlaamse Panne een ‘vereenzaamde taxidermist’ leert kennen die haar zogenaamd naar opgezette dieren wil laten kijken, maar daar onthult dat hij alleen maar in een koekjesfabriek werkt. ‘Toen penetreerde de koekjesfabriekslaaf mij brutaal met een gladde houten pelikaan en daarna met zijn allesbehalve massieve erectie. “Ik zal niets verklappen,” stelde ik gerust.’ Maar ze verklapt het toch en de man hangt zich op.
Einde. Volgende hoofdstuk. Waarin een ezeldrijverszoon zijn piemel in haar mond steekt. Wat bij andere schrijvers achter andere deuren een misbruikroman op zichzelf zou worden (‘indringend’, ‘openhartig’), passeert hier zo terloops, en zo schalks, dat je niet weet of het voor waar door moet gaan, een grotesk verzinsel is, of pure provocatie.
Het is verbazingwekkend hoe eentonig al die over elkaar heen buitelende gekte en gorigheid kan overkomen en hoe koud zoveel ellende je kan laten. Die eentonigheid zit in de volgestouwde stijl, maar ook in het staccato aframmelen van al die feiten zonder er werkelijk op in te gaan.
Met die verbeten, uitdagend-laconieke toon wrijft Lecompte ons overduidelijk in dat wij het uit ons hoofd moeten laten om dit lezen zoals we bij ‘gewoon’ slachtofferproza inmiddels gewend zijn: empathie krijgen met de personages, doordringen tot de complexiteit van de menselijke verhoudingen.
Maar wat wel? Hier is iemand verbaal aan het uitrazen zonder momenten van reflectie, zonder een zelfonderzoek als dragende lijn, zonder de drang iets op te helderen. Het is overstelpen in plaats van opbouwen, uitstallen in plaats van rangschikken, dumpen in plaats van schilderen. In grote lijnen is het een chronologische vertelling, maar er is geen sprake van een organische structuur, met begin, omslag en einde.
Hoe moeten we dit dan lezen? Ik kreeg vooral het gevoel ongewild in de rol van psychoanalyticus te worden geduwd. Hier zien we een bipolaire persoon die als gevolg van kindermisbruik later promiscue gedrag en automutilatie gaat vertonen.
In haar relaas over haar opname in ‘het gekkenhuis van Knokke’ zie je dat sterk. Daar staat ineens: ‘Ik bleef vooral omdat ik wist dat de nachtverpleger zou werken die avond en nacht, en ik hunkerde ernaar om anaal verkracht te worden in een isoleercel door de sullige sadist.’
Hier spreekt een slachtoffer in haar eigen vermeende rol van dader. Is dat de bedoeling? Dat je het schrijnende achter die provocerend-laconieke toon gaandeweg leert doorzien en zo alsnog empathie voelt?
Wat het ingewikkeld maakt is dat zij als columniste en Bekende Vlaming stelling neemt in het #MeToo-debat. Zo nam ze het op voor tv-maker Bart de Pauw, die van de buis verdween na grensoverschrijdend gedrag. Tegelijkertijd schreef zij in Humo vorig jaar een stuk waarin ze onthulde dat ze in een psychiatrische inrichting jarenlang misbruikt is door iemand van de leiding.
Hierin hekelt ze de media die alleen oog hebben voor #MeToo-zaken van ‘mooie jonge guitige kerngezonde vedetten en nette kokette welbespraakte hoogopgeleide vrouwen’, en minder voor vrouwen als zij.
In dit stuk passeren dezelfde feiten als in de autobiografie, maar hier presenteert Lecompte zich nadrukkelijk als slachtoffer, met de bijbehorende reflectie: ‘Ik heb lang gedacht dat ik de relatie in gang had gestoken, ik was immers verliefd op die man.’
Spreekt in dit journalistieke stuk de ‘echte’ of een ‘waarachtigere’ versie van het personage dat dit boek vertelt, dat we dus eerder moeten zien als ‘autofictie’? Je ontkomt moeilijk aan psychologiseren van de koude grond. Mijn indruk is dat het boek vooral vanuít het slachtoffer is gearticuleerd, vanuit de stoere, agressieve kant die zij als een overlevingsstrategie heeft ontwikkeld.
Nog weer ingewikkelder: het Humo-stuk is in het boek opgenomen als epiloog. Daarmee is het een prominente leesaanwijzing. Die heeft twee effecten. Allereerst maakt het de voorafgaande 480 pagina’s met terugwerkende kracht iets minder dubbelzinnig. Dit is, staat hier met zoveel woorden, wel degelijk een aanklacht, die onze diagnose als lezer bovendien expliciet bevestigt: ‘Dat er ook slachtoffers van seksueel misbruik bestaan die net koortsig op zoek gaan naar seks met gewelddadige mannen, die het seksueel misbruik proberen te herhalen, die sekswerker of “slet” worden… dat vinden de meeste mensen raar en ziekelijk en onnatuurlijk.’
De epiloog is kalmer, beschouwender van toon. Het heeft precies die onderzoekende laag die ik in het boek miste en die het rijker had gemaakt, en ons sterker had laten medeleven.
Maar de auteur lijkt ons toe te schreeuwen: rot op met je medeleven, dat wil ik niet. O nee? Als dat zo was, had ze dat nawoord toch wel achterwege gelaten?