In 1976 publiceerde Bernlef in de dichtbundel De zwijgende man het gedicht Anonieme fietser. Het vertelt over een wandelaar die langs een bandenspoor loopt dat ineens in een plas verdwijnt. «Het smalle bandenspoor/ doodgelopen in de rand/ komt aan de andere kant/ van de plas tevoorschijn.» De verteller vraagt zich af wat er precies is gebeurd met de fietser die hem voor ging: «ik staar naar het verdwijnpunt/ van de anonieme fietser/ takken van eeuwenoude bomen/ staan mij in het gezicht te lezen/ is stilstaan beter dan bewegen?». En vervolgens «trapt» de ik erin, «met opgetrokken knieën». Hij stapt dus de plas in, maar hij trapt er natuurlijk ook in. Waarin precies? Dat laat Bernlef in het midden. En het gedicht eindigt zo: «ik wil een fietser worden/ voor altijd fietsen in een plas». Bernlef stelt hier het probleem aan de orde van het verband tussen beweging en stilstand. Is stilstand in wezen niet altijd een vorm van beweging? En andersom ook? Deze thematiek vormt een van de kernen van Bernlefs werk. En in zijn nieuwste roman werkt hij haar zelfs expliciet uit.
«Dit verhaal gaat over beweging en stilstand», meldt de verteller op pagina 9. «Over het punt waar de wereld van Max en de mijne elkaar even raakten. Beweging en stilstand. Een diepe vriendschap, zoals die alleen tussen jongens op een bepaalde leeftijd kan bestaan, grotendeels onuitgesproken; dat spreekt vanzelf.» Bernlef formuleert hier bijna ongemerkt het programma van zijn hele schrijverschap: onuitgesproken laten waar het om gaat. Dat spreekt vanzelf, hij bedoelt natuurlijk ook: het onuitgesprokene spreekt altijd vanzelf, raakt altijd vanzelf aan het spreken. En zo is het ook in deze op het eerste gezicht bedacht zame, bijna serene roman over een jongensvriendschap waar toch tussen de regels door, zoals altijd in Bernlefs werk, verwoed wordt geprobeerd het verleden nieuw leven in te blazen. Of te bezweren.
De verteller heet Wouter en hij herinnert zich de merkwaardige jongen Max, waarmee hij ooit vriendschap sloot. Zonder veel opsmuk vertelt hij erover. Max ziet de dingen anders, hij heeft een absoluut gehoor, kan fabuleus goed rekenen, onthoudt alles na één keer lezen en hij voert merkwaardige experimenten uit rondom de exacte bepaling van de windsnelheid. Je zou kunnen zeggen dat hij de wind wil stilzetten in een exacte formule. Je zou bijna gaan denken dat alleen Max licht gestoord is en dat de ik een visie geeft op een tragische vriendschap die wel mis móet gaan. Maar Bernlef wil meer. Pas langzamerhand krijg je in de gaten dat de vertellende ik zelf ten prooi valt aan een obsessie die misschien nog een graadje erger is dan die van zijn ongelukkige vriendje: hardlopen. Atletiek. Records verbeteren.
We krijgen een schitterend ingehouden beeld van de atletiek cultuur van na de Tweede We reld oorlog. Met namen en toenamen. Bernlef brengt hier volkomen vanzelfsprekend een atletiekcarrière op de planken: sportverslaggeving in op tima forma. Ik kreeg het gevoel dat hij er zelf bij was. Hij laat zonder enige ironie zelfs Fanny Blankers-Koen een potje hardlopen tegen de jonge held, die haar verslaat, waar hij zich diep voor schaamt omdat het geen pas geeft de grote kampioene van Londen te verslaan. Het wordt een obsessie, zonder dat de ik dat eerst in de gaten heeft.
Bernlef maakt hier iets prachtigs van, hij put zich niet uit in zware beschouwingen over sportverslaving en recordgekte, maar geeft juist stille beelden waarbinnen je de gekte al hoort ritselen en lispelen voordat er ook maar iets aan de hand is. «Ik hield van de atletiekbaan in zijn beschutting van ritselende rijen populieren. Zo nu en dan hoorde je op de Stadionweg een auto voorbijrijden, maar meestal was het, op het ruisen van de bomen om mij heen na, stil.» Geritsel van populieren en dan dat woord «stilte», vlak na de komma, dat doet het m. De ik wordt een geval, hij leeft ervoor de records te verbeteren. En zonder dat Bernlef dit met zoveel woorden uitlegt in zijn werk krijg je de uitleg er zelden in een bijsluiter bijgeleverd weet je dat de ik zich op dezelfde autistische manier in de wereld op houdt als zijn vriend. Waar Max de wind wil stilzetten in een formule, wil de ik beweging vastleggen in een getal. Honderd meter stilgezet in 11,2 se conden, later in 11 seconden, het wordt 10,9, 10,8, ja zelfs 10,6. Dat het uiteindelijk allemaal misgaat kun je als je goed oplet, en bij Bernlef moet je altijd goed opletten, al lang van tevoren zien aankomen. In de voorzichtige zinnen, in de in gehouden beelden, in het geruis en de stilte. Zo doet hij dat. Op het eerste ge zicht lijkt zijn werk altijd koel, rationeel, onliterair bijna, hij werkt er hard aan om dit effect te bereiken. Tegelijkertijd kaart hij keer op keer problemen aan over manieren van kijken. Over aangepastheid en onaangepastheid. Daar gaat het hem om: zijn werk is een niet-afla tende poging de dreigingen van de we reld te bezweren. Om ze onuitgesproken te laten. Voor Bernlef is literatuur magie.
Dichters & Denkers Bernlef, De onzichtbare jongen
Literatuur als magie
Bernlef
De onzichtbare jongen
Querido, 188 blz., e 17,95
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2005/38
www.groene.nl/2005/38