
Feestavond op een middelbare school in 2006. Het ‘lenntefeest’ op het John Lennon Marktcollege. In Delft? Amsterdam? Den Haag? Zou kunnen, maar Herrenberg maakt er in zijn ambitieuze roman Hoefbeek van, laat de lezer er maar zijn eigen stad en school van maken. Een schoolfeest dat we allemaal wel kennen of ons herinneren, als leerling, lerares, ouder, conciërge, rector, rectrix. Er treedt een band op met de grote ster ‘Bor van Singlecell tm Europa’ (‘echte’ naam Har Lemstra), samen met de ‘Borettes’ en de ‘Borreurs’. Zo’n feest dus, met geflirt, gezuip, gelach, gedoe in de gangen en de kelders, complotten, jaloerse blikken, flitsende gesprekken en onzin. Plus namen, namen en nog eens namen. Met daartussendoor uitweidingen over de feestvierders, over een bezoek aan het Nederlands Dans Theater in Den Haag, een optreden van een geïncarneerde Jezus die tegelijkertijd de schrijver van de roman blijkt te zijn, met een blik in de wereld van de taakgestraften en ingrepen van schrijver Herrenberg zelf die zich er soms mee bemoeit. Zo zou je het kunnen samenvatten, maar dan moet je het wel doen met mijn woorden en niet die van de schrijver.
Journalistiek realisme is niet wat je noemt Herrenbergs stilistische uitgangspunt. Hij zorgde er zorgvuldig voor dat in zijn roman vrijwel geen zin te bekennen is die doet denken aan wat op het ogenblik gebruikelijk is in het allesoverheersende realisme van de Nederlandstalige literatuur. Geen pointevolle beschrijvingen die van A via J en R naar Z gaan. Geen inleidingen en toespitsingen. Ja, wel megalomane voorwoorden en slotwoorden. Geen transparante beschrijvingen van betekenisvolle overpeinzingen met een kop en een staart, maar een zich uitdijend, steeds verder uitbarstend schrijfimpressionisme, dat van vaak geestige, soms flauwe, woordspeligheid en megalomane ideeën en beschrijvingskunst aan elkaar hangt en zich ook te buiten gaat aan platvloerse onbenulligheden die mensen nu eenmaal met elkaar uitwisselen als je je oor tenminste goed te luisteren legt.
En dat doet Herrenberg. Je zou kunnen zeggen dat hij een idee over schrijfkunst van Samuel Vriezen in de praktijk probeert te brengen. Deze roman bevat een poging het ‘werkelijkheidstekort’, zoals Vriezen dat in zijn essaybundel Netwerk in eclips (2016) noemt, waaraan iedere traditionele realistische roman lijdt, op te heffen of in ieder geval zichtbaar te maken. Iedere realistische roman reduceert nu eenmaal de werkelijkheid, Herrenberg legt zich daar niet bij neer en gaat zich te buiten aan een zich uitbreidende schriftuur die het werkelijkheidstekort op z’n minst toont.
Wie als lezer de laatste tientallen jaren door haar of zijn literaire opvoeding, via de huidige literatuur en het huidige literaire debat gewend is geraakt aan de conventionele realistische roman – andersoortige romans verschijnen er nu eenmaal nauwelijks – kan het van Herrenbergs werk flink op de zenuwen krijgen. Kan het niet even wat ‘gewoner’? Mogen we het ook nog volgen en begrijpen? Nee, dus. Wen er maar vast aan, je ziet het de schrijver zo ongeveer denken, want dit wordt de nieuwe romankunst. Mijn romankunst. En dus zit er niets anders op dan je over te geven aan zijn schrijfkunst en schrijfverlangen.
Aan zinnen zoals de volgende, door mij willekeurig bij elkaar gezet: ‘Haar slanke, snelle, soepele luipaard! Ze kon wel janken. Het heeeerlijke gevaar! Yokindy Gudde scharrelde, zingend, nog hiernaast in het secretariaat, terwijl deze malse, open milf hard op een vuistje lag te bijten, als bij haar eerste bevalling. Erectrix. O, de lol! Klaar Vaak. Rinaldo! Rinaldo!’ ‘Gré Stoop-Alsemgeest, vierkant en zwaar in haar “gevangenispakkie”, zat breeduit naar voren, een sjekkie als een dartpijl raar elegant in haar linkerhand, en fixeerde de luide tv, wereldmacht in wandmeubel.’ ‘Chris van der Moer verliet het meerstemmig deinende diep en schoorvoette ellendig de vipruimte in.’ ‘Kille mist alom. Nacht kiept zijn kolenvracht over de halve planeet. Een androïd flopje, dat ben ik, een sof. Ik krijg geen poot aan de grond, nog. Bah, de onrechtvaardigheid! Ik ben een aars-, een endelengel, terwijl ik me vruchtbegin voel van een vulkaan.’
Met daartussen ook vele citaten uit de wereldpoëzie, zonder vindplaats, onder andere uit Ode an die Freude, de Three Degrees, uit de Psalmen en uit het werk van The Beatles. Met een citaat uit het in het Sranantongo geschreven gedicht bro van de Surinaamse dichter Trefossa. Zoek het zelf maar op.
Hulp kun je van deze schrijver niet verwachten, op geen enkel poëticaal gebied, hij biedt je zijn literaire ziel en zaligheid zonder daar steun bij te bieden. Ik geef toe dat ik daar af en toe wel naar verlangde, peinzend keek ik dan naar de over elkaar buitelende zinnen, namen en gebeurtenissen. Waar zijn we nu? Wie spreekt hier? En waarom gaat het nu ineens daar over? Maar toch, literatuur is geen kunstje, het is verreweg de meest onnatuurlijke Kunst die er bestaat en Herrenberg drukte me daar met zijn roman met mijn neus bovenop. Beter de romankunst in eigen wijs en eigen zang opnieuw uit te vinden, dan mee te zingen in het koor van de realistische dwangbuisliteratuur.
Af en toe wordt het zelfs Herrenberg te veel. Dan biedt hij in beschouwende tussenstukjes een kijkje in het onstuitbare schrijfverlangen dat zich van hem meester heeft gemaakt. En formuleert hij de kern van zijn onderneming (cursief van Herrenberg): ‘Jaja, uw beginnende Nederlandse Omroeper zit met allebei zijn donkerlichte handjes stressend in de (opper!) krullen (…). Er is een AL in mij van Iets, ik voel het bonzen en bewegen, preverbaal, maar het geeft zichzelf, zijn enorme vorm, zijn vertigineuze details nog niet prijs *zucht*.’