Afgelopen vrijdagavond stonden ze weer tegenover het Dakotagebouw in New York: de honderden fans die de sterfdag van John Lennon willen herdenken op de plek des onheils althans vlak bij die plek, omdat de veiligheidsmaatregelen rond het appartementencomplex tegenwoordig draconisch zijn. Ze zongen, legden bloemen en wisselden anekdotes uit terwijl de inmiddels bejaarde Yoko Ono gewoontegetrouw een kaarsje brandde achter het raam van Johns oude flat. Naar eigen zeggen heeft ze nog niets aan het interieur veranderd sinds de dag dat hij stierf.
De symboliek van die jaarlijkse bijeenkomst is eeuwenoud, ook al is de betekenis van sommige symbolen in de loop van de tijd verloren gegaan of ongemerkt verschoven. Het branden van kaarsen voor een dode is van oudsher bedoeld om zijn overgang naar een volgende wereld te helpen bespoedigen. Bloemenkransen waren oorspronkelijk bedoeld om de (wrekende) terugkeer van de dode te voorkomen; de cirkelvorm zou de dode als het ware «insluiten» in zijn nieuwe toestand. Om dezelfde reden verplaatste men vroeger de meubels in het huis van een gestorvene; dan zou hij bij terugkeer zijn huis niet meer herkennen en begrijpen dat hij niet langer welkom was in het ondermaanse. Krachtens die traditie zou de onaangeroerde staat van John Lennons flat het tegenovergestelde betekenen, namelijk een uitnodiging aan de popzanger tot een Messiasgelijke terugkeer op aarde.
Afgezien van enkele doorgeslagen aanbidders zal niemand in zo'n terugkeer geloven. In het Westen heeft iemands sterfplek tegenwoordig vooral symbolische waarde, zoals de stegen en bruggen in onze binnensteden waar de slachtoffers van «zinloos geweld» worden herdacht met kaarsen, toespraken en plaquettes. Maar die symbolen komen niet uit de lucht vallen: van oudsher is de plaats waar een bekende is overleden omringd met mystiek en taboes. Dat geldt des te meer voor de sterfplek van geliefde of gehate leiders, volkshelden of cultfiguren. Een van de oudste tradities wil dat de geest van de gestorvene er na zijn dood blijft rondwaren. Uit de culturele antropologie zijn talloze bezweringsrituelen bekend die ertoe moeten dienen de overledene bij te staan in zijn overgang naar een volgend leven of zijn wraak op de levenden af te weren.
Anderzijds laten geesten zich soms juist op de plek des onheils door de nabestaanden raadplegen, mits zij de juiste voorschriften in acht nemen. In hun onthechte toestand beschikken de doden over het welslagen van oogsten en veldtochten. Of zij waken over hun geestelijke erfenis, waarbij hun etherische aanwezigheid een permanente aanmaning voor de levenden is. In Lennons geval geloven sommige fans dat zijn geest nog altijd rond Central Park zweeft om ons bij te staan bij de verwezenlijking van zijn hartenwens, de wereldvrede, als was hij een bodhisattva, een verlichte geest die zijn opgang in het Niets heeft uitgesteld om de mensheid te dienen.
De aanbidding van Lennon en zoveel andere popsterren heeft een religieuze trek die onder antropologen bekendstaat als dynamisme: het geloof dat iemands kracht overgaat op de mensen en dingen die hij aanraakt. Iets van Lennons ziel is behouden gebleven in de talloze handtekeningen die hij zette op blocnotes, servetten en stukjes krantenpapier, evenals in de huizen die hij bewoonde of in de twee Rickenbackers (elektrische gitaren) waarop hij een groot deel van zijn nummers componeerde en die nu zijn tentoongesteld in het John Lennon Museum, een soort heiligenschrijn in de Saitama Super Arena ten noorden van Tokio. En dus is ook de plek waar hij op 8 december 1980 door Mark Chapman met kogels werd doorzeefd in de ogen van veel fans bezet met instant karma. Het Strawberry Fields Memorial tegenover de flat is een ontmoetingsplek waar mensen even het gevoel kunnen hebben dat ze Lennon «aanraken». Het monument is bedolven onder bloemen, schilderijtjes en tekeningen, fruit, kransen, kaarsen en briefkaarten, als waren het bijgaven.
En is het niet de geest van de overledene die op de plaats van overlijden blijft hangen, dan is het wel de herinnering aan de omstandigheden van zijn dood, met name als die gewelddadig waren.
Het komt nog geregeld voor dat de politie een helderziende uitnodigt op de plaats van een misdrijf in de hoop nieuwe aanknopingspunten te vinden voor de vervolging. Maar ook gewone bezoekers rapporteren soms hevige «nabeelden» op een sterfplek. Toen Bram Vermeulen enkele jaren geleden filmopnamen maakte in een Belgische loopgraaf uit de Eerste Wereldoorlog kreeg hij langdurige flashes van de gruwelijke taferelen die zich er hadden afgespeeld. In Lennons geval waren de omstandigheden uiterst geweld dadig; de wanden en muren in de gang van het Dakotagebouw waren na afloop besmeurd met bloed. Bezoekers krijgen er visioenen van, getuige een beschrijving van een van zijn meest toegewijde fans, Sam Choukri: «Er zijn geen woorden voor het intense verdriet dat me overviel toen ik op een paar passen afstand stond van de plaats waar John werd neergeschoten. Beelden van de moord tuimelden door mijn hoofd alsof ik er die nacht bij was. Ik hoorde de schoten en ik hoorde Johns lichaam tegen de grond smakken.»
Het bijgeloof rond sterfplekken is uitvoerig gedocumenteerd, maar vreemd genoeg is er nooit wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de plaatsen waar mensen sterven. Systematische gegevens zijn niet te vinden. Cijfers over doodsoorzaken zijn volop beschikbaar in de hele wereld, met name in de westerse landen waar de mortaliteitsstatistieken vaak honderd jaar of meer teruggaan. Maar de vraag naar de precieze omstandigheden waaronder Magere Hein zijn werk doet, om maar te zwijgen van de precieze locaties waar hij toeslaat, heeft statistici en epidemiologen nooit geboeid. Het beschikbare materiaal is anekdotisch en concentreert zich op bevolkingsgroepen die veel aandacht van de publieke opinie trekken.
De enige verzamelingen van encyclopedische omvang hebben niet toevallig betrekking op popsterren die door de aard van hun werk en hun status in het middelpunt van de belangstelling staan. Zoals hun levens beschrijvingen doorregen zijn met urban legends en de wensdromen van hun fans en navolgers, zo roept ook hun dood een niet-aflatende fascinatie en een eindeloze stroom anekdotes op. Veel popmuzikanten sterven niet door natuurlijke oorzaken. De mythe wil zelfs dat ze sterven zoals ze leven: buiten zinnen en met grof geweld. Ze komen om het leven door zich te pletter te rijden of vliegen, door zichzelf on stage te elektrocuteren of te stikken in hun eigen braaksel, bij voorkeur op andermans toilet. Ze sterven bovendien jong. Opvallend veel popsterren overlijden op hun 27ste levensjaar: Jim Morrison, Jimi Hendrix, Janis Joplin, Brian Jones, Gram Parsons, Les Harvey en Kurt Cobain, om er een paar te noemen. Vergelijkende cijfers omtrent de locaties ontbreken wederom, maar de dienaren van de lichte muze vertrekken niet met stille trom, zoveel is zeker.
Voor ons, gewone stervelingen, geldt nog steeds het saaie vooruitzicht dat wij bijna allemaal in bed sterven. Alleen is de plaats van dat bed in de loop van deze eeuw veranderd. Tot in de jaren dertig stierf men doorgaans thuis, maar sindsdien doet de meerderheid dat in een vreemd bed. Het is een internationale trend die in de Verenigde Staten begon. Ook in Nederland is de dood grotendeels geïnstitutionaliseerd. Dat valt af te leiden uit de gegevens die het Centraal Bureau voor de Statistiek bijhoudt. Van de 137.480 gestorvenen in 1998 overleed meer dan eenderde in het ziekenhuis. Eenderde overleed in verpleeghuizen, bejaardenhuizen en verzorgingstehuizen en nog eens elf procent in psychiatrische instellingen. «Die cijfers dekken niet precies de lading», nuanceert de medisch medewerker van het CBS, Van Hussen. «De plaats waar mensen dood worden verklaard, is niet altijd dezelfde als waar zij stierven. Wie thuis overlijdt en bij aankomst in het ziekenhuis dood wordt verklaard, wordt bij ons geregistreerd als een ziekenhuisdode. Maar je kunt veilig aannemen dat de overgrote meerderheid die in instituties wordt doodverklaard in bed is gestorven, en hetzelfde geldt voor degenen die thuis sterven.»
En toch: een mens gaat maar één keer dood. Is het geen schandaal een serie snedige kamervragen waardig dat er in dit overgeorganiseerde en platbestudeerde land geen epidemiologisch onderzoek wordt gedaan naar het verband tussen mortaliteit en locatie? Juist in de epidemiologie komt het vaak voor dat statistieken een oorzakelijk verband aantonen dat in de alledaagse praktijk verborgen blijft, zelfs voor de geoefende artsenblik.
Soms komen niet-medische oorzaken aan het licht, zoals in een Indiaas ziekenhuis waar een oplettende administrateur vorig jaar constateerde dat opvallend veel patiënten op de intensive-careafdeling op een vrijdag stierven. Bij nadere inspectie bleek dat de schoonmaakster elke vrijdag de stekkers van de apparatuur eruit trok om haar stofzuiger aan te sluiten. Maar juist op grotere schaal kan deze benadering vruchten afwerpen voor de volksgezondheid
Vaak komen autoriteiten, burgers of actiegroepen pas een geval van vervuilde grond, ontoelaatbare gasuitstoot of vergiftigd drinkwater op het spoor door de ziekte- en sterftecijfers van de eigen wijk of gemeente naast die van andere te leggen. Dergelijke verbanden kunnen verhelderend zijn voor alle levensgebieden. Een mens zou er het fijne van willen weten. Zitten we veiliger in een taxi van TCA of van TaxiDirekt? Wordt er meer gestorven bij McDonald’s dan in vegetarische restaurants? Hoe levensbedreigend is een concert van Marco Borsato? Helaas, de staatjes van het CBS worden opgemaakt overeenkomstig de wet op de lijkbezorging. Op de doodsverklaringen van lijkschouwers en de burgerlijke stand worden tijd en oorzaak van overlijden gemeld en het adres en tijdstip waarop de verklaring wordt afgegeven. Saillante details bevatten ze niet.
Alleen de ongevallenstatistieken kunnen het beeld een beetje aanvullen, maar ook uit de zogenoemde beldolijst («belangrijkste primaire doodsoorzaken») valt niet veel af te leiden omtrent de precieze plaats waar het noodlot toesloeg. En in bed overkomt je nu juist bijna nooit een ongeluk, zelfs niet bij een geluk, want de meeste anekdotes over de fatale coïtus zijn broodje-aapverhalen. «Er sterven veel minder mensen tijdens seks dan je mag afleiden uit de verhalen van nabestaanden», zegt een lijkschouwer van een middelgrote gemeente die anoniem wil blijven teneinde geen verwarring te stichten in bepaalde zaken in zijn ressort die nog «onder de rechter» zijn. «Voor zover ik weet zijn het er in mijn regio een paar per jaar, maar cijfers heb ik er niet van. Het is juist opvallend hoeveel mensen sterven bij een andere favoriete bezigheid van de homo sapiens, namelijk aan tafel. Ze krijgen een acute vergiftiging of overeten zich.»
Een huisarts uit dezelfde gemeente die tijdens de aanstaande feestdagen moet waarnemen, ziet het spreekwoordelijke lijk al drijven: «Zeker één op de tien patiënten waar ik tijdens de kerst word bijgeroepen, heeft zich letterlijk ziekgegeten.
Reeds de patholoog-anatoom Herman Boerhaave maakte school met een dergelijk geval. De patiënt was een Nederlandse admiraal die bekendstond om zijn onmatige eetgewoonten. Volgens een opgave van de Leidse medicus Van Robays verorberde de zeeman op de bewuste dag achtereenvolgens een schotel aperitiefhapjes, een kom kalfsbouillon, een gestoofde witte kool op spinaziebed waaromheen enkele lappen schapenvlees lagen gedrapeerd, een bord gefrituurde kalfszwezeriken, een gebakken eend en twee gebakken leeuweriken in een pan met braadsaus en appelmoes, een korf brood, een flinke hoeveelheid Moezelwijn en een portie chocoladebonbons.
Door dit culinaire geweld knapte ten slotte zijn slokdarm. Een arts kon hem niet meer helpen. «Verwoede braakpogingen brachten geen soelaas en de snijdende pijn werd almaar erger. Zijn ondertussen hoogrood aangelopen gezicht vertrok in een huiveringwekkende grimas. De toegesnelde medicus stond voor een onmogelijk karwei. Op de uitgezakte canapé lag een hyperventilerende schrokhans in een zure geur van braaklucht. Die boerde, flatuleerde, wrong zich in alle mogelijke posities, ritste zijn hemd en broeksriem open, verkrampte, kokhalsde opnieuw en liet een dodecafonie van braaktonen horen. En toen kwam, van heel diep uit de borstkas, de laatste ijzingwekkende rochel.» De slokdarmruptuur staat sindsdien bekend als het Boerhaave-syndroom. Het spreekt vanzelf dat deze kleinburgerlijke sterfwijze maar één pendant heeft in de popmuziek, te weten Elvis Presley, wiens dood werd veroorzaakt door een letterlijk dicht geslibd spijsverteringsstelsel. Hij overleed echter weer niet aan tafel. Na het nuttigen van een kaasburger werd hij dood aangetroffen op de meest roemloze plek die een mens zich kan indenken: «Found dead in the shitter with skidmarks everywhere.» (Brian Johnson)
Liefhebbers kunnen een waslijst van uitmiddelpuntige sterfplekken aantreffen op de website The Darwin Awards (www.officialdarwinawards.com), waar prijzen worden verloot onder degenen die zich op de meest originele wijze uit de menselijke genenpool verwijderen, bijvoorbeeld door in een opgerold tapijt te stikken of in een beerput te verdrinken. Een mens zou graag troost putten uit de gedachte dat de herinnering aan zulke ontluisterende laatste ogenblikken binnen een paar seconden sterft, tegelijk met het lichaam.
De werkelijkheid is misschien anders en zelfs buitengewoon macaber. De omstandigheden van onze dood blijven ons mogelijk nog lang «bij» nadat we klinisch dood zijn verklaard. De laatste dertig jaar is veel onderzoek gedaan naar bijna-doodervaringen, ofwel de herinneringen van mensen die weer bijkomen na klinisch dood te zijn geweest. De meesten vertellen dat ze tijdens die episode het beeld voor ogen hadden van de plaats waar ze waren overleden, van de omgeving, de omstanders en van hun eigen gevoelens (angst, verdriet, verlossing) op het moment van hun quasi-overlijden. Het lijkt al met al verkieslijker om tezamen met talloze miljoenen het voorbeeld te volgen van de gewaarschuwde Boerhaave, die de laatste adem uitblies in zijn huiselijke sponde aan het Leidse Rapenburg.