Het was in juni van dit jaar. Plotseling kon hij geen geluid meer uitbrengen. Tijdens de nabespreking van de laatste studentenvoorstelling op de Theaterschool vóór de zomer. Schor was hij al een tijdje geweest en hij had moeite met slikken. Hij liet zich toch maar eens onderzoeken. Het vonnis kwam al gauw: slokdarmkanker met uitzaaiingen naar lever en longen. Hij hoopte eerst dat het nog een paar jaar zou kunnen duren. Het werden niet meer dan een paar weken. Maar uiteindelijk had hij ook daar vrede mee. Het besef omringd te zijn door zoveel liefhebbende vrienden, ‘…dan is alles zo godverdomde mooi…’.

Twintig jaar geleden was hij ook ernstig ziek geweest, levercirrose, en hij had toen gemakkelijk kunnen sterven. Die twintig jaar extra productieve en achteraf gezien heel gelukkige jaren, daar kon hij zeer tevreden over zijn. Hoeveel artikelen heeft hij in die tijd niet geschreven? Hoeveel theatervoorstellingen gezien, hoeveel jonge theatermensen leren kennen, hoeveel leerlingen geïnspireerd. De gedachte daaraan maakte hem zichtbaar gelukkig. En volkomen terecht, hij mocht zeer tevreden zijn over zijn werk, zijn leven, zijn initiatieven, zijn vele vrienden. Als hij daaraan dacht had hij een blije, bijna gelukzalige uitdrukking op zijn gezicht.

We waren toen ik bij hem was, een week voor zijn dood, eigenlijk twee Beckett-mannetjes: allebei oud geworden, naast en langs elkaar. Daar zaten we dierbaar hand in hand, tussen al zijn stapels papieren en boeken. Loek kon alleen fluisterend praten, maar hij was om te zien jonger geworden, slanker, mooier. Door het gedwongen vasten natuurlijk, maar hij had niets meer van de teleurgestelde koning Lear, die ik ooit op een tramhalte had zien staan. In niets leek hij ook op de oude tovenaar Prospero uit De storm van Shakespeare, die zich nog één keer wilde wreken op zijn vijanden.

Sereen was het woord dat nu vooral bij hem paste, omdat hij wist dat hij zou gaan sterven te midden van vele dierbaren in het huis van een goede vriendin. Het zou een vijfde deel voor de Leedvermaak-cyclus van Judith Herzberg kunnen opleveren: het vroegere onderduikkind Lea neemt, net als haar pleegmoeder Riet zou hebben gedaan, ruimhartig een stervende in haar huis op…

Op de kweekschool richtte hij een theaterlaboratorium op

Aan het einde van zijn leven voelde Loek zich extra verbonden met De Groene Amsterdammer, het weekblad dat hij altijd trouw is gebleven zoals De Groene hem. Natuurlijk waren er wel eens strubbelingen met deze of gene redacteur, mijzelf niet uitgesloten. Maar toen hem werd gevraagd recensies voor de Volkskrant te schrijven, stelde hij als voorwaarde dat hij dat ook in De Groene kon blijven doen en dat bleek na korte tijd niet te combineren. De Groene won. Hij hoorde, met zijn persoonlijke, gevoelige stukken veel meer bij dit weekblad en bij de vakbladen waar hij zelf heel veel necrologieën voor heeft geschreven, Toneel Teatraal en Theatermaker.

Loek kwam uit een groot boerengezin in Noord-Holland, waar van cultuur niet veel sprake was. Hij ging naar de rooms-katholieke kweekschool in Beverwijk, waar hij – volgens Charles Vergeer – een theaterlaboratorium oprichtte, waar stukken van Brecht, Albee en Beckett werden gespeeld. Hij was maar heel kort werkzaam als onderwijzer, er kwam een einde aan toen hij begin 1970 al te actief was bij de bezetting van diezelfde kweekschool in Beverwijk. En dus werd hij in 1970 onderwijsmedewerker bij De Groene.

Misschien stuurde ik hem zelf wel in dat jaar – ik was net Groene-redacteur geworden – naar Eindhoven, om te schrijven over toneelgroep Proloog die een volkomen nieuwe vorm van geëngageerd vormingstoneel maakte, in elk geval schreef hij daar direct drie lange artikelen over. Het werd een boek bij Van Gennep en ze namen hem bij Proloog graag aan als onderwijskundige. Ook dat duurde helaas niet zo lang. Loek liep, samen met een paar anderen, aan tegen het dogmatisme van het toenmalige politieke toneel, dat hij niet wist te keren, ook later niet als recensent.

Want zijn liefde voor het toneel, dat hij in de jaren zestig als scholier had leren kennen in de vorm van voorzichtige experimenten in De Brakke Grond en het Mickery Theater, kon zich nu steeds meer ontplooien. Hij onderscheidde zich van de toen bestaande toneelkritiek, die alleen gericht was op teksttoneel, doordat hij veel meer aandacht had voor de visuele impact van een voorstelling. Hij was heel breed georiënteerd, van jeugdtheater tot Griekse tragedies. En hij bleef zijn oorspronkelijke liefdes, zoals toneelgroep Discordia of de Engelse toneelvernieuwer Peter Brook, altijd trouw.

Door zijn werk op de regieafdeling van de theaterschool en zijn kennis over het werk van Duitstalige regisseurs ontwikkelde Loek zich steeds meer tot de grote kenner van het Europese toneel. Het was voor ons, het steeds kleiner wordende groepje dat elkaar af en toe ontmoet in het kantoortje van Trinette, de redactiesecretaresse van De Groene, een plezier om te zien hoe Loek uitgroeide van de roodharige jongen met zijn eeuwige provocerende Palestijnse sjaal tot de gerespecteerde nestor van de Nederlandse toneelkritiek, niet eens vanwege zijn leeftijd, maar vooral om zijn kennis, eruditie, geheugen, ervaring en zijn liefde voor het toneel en de toneelmensen, ook telkens weer voor heel jonge generaties. We missen hem al, maar zijn nog lang niet over hem uitgepraat, uitgeschreven, uitgedacht.