Loop even mee.

We beginnen bij mijn ouderlijk huis op de Willemsparkweg waar de familie Esso door de Duitsers werd weggehaald. Nee, de oorlog hebben ze uiteraard niet overleefd.

We gaan de hoek om naar de Jacob Obrechtstraat.

Daar woonden Thijs, Saskia en Michiel Goldschmidt. Thijs en Saskia zijn schrijvers geworden. Saskia schreef een schitterend boek over haar vader. Verplicht gelukkig. Die vader, die ik heel graag mocht, bleek een slachtoffer van de oorlog te zijn. Net als mijn ouders. Voor zijn eigen kinderen was hij minder aardig dan voor andere kinderen. Hij was logopedist en had als een van de eersten in Nederland een bandrecorder. Hij liet me mijn eigen stem horen; ik voelde schaamte en trots tegelijkertijd. Dat kan dus.

We gaan weer de hoek om: Van Eeghenstraat. Daar meteen om de hoek woonde de historicus Loe de Jong. Mijn vader vertelde dat mijnheer De Jong de hele geschiedenis van de oorlog te boek stelde. ‘En hij schrijft staande, net als Karl Marx.’

We lopen even verder. Daar wonen Ingrid en Linda Bouws. Prachtmeiden. Ze waren ouder dan ik, dus ik begreep meteen dat mijn verliefdheid geen zin had. Onlangs verscheen het oorlogsdagboek van hun grootmoeder Paula Bermann: Deze ontspoorde wereld. Vlak voor het einde van de oorlog wordt Paula verraden en eindigt in Bergen-Belsen, haar kinderen waaronder de moeder van Linda en Ingrid overleven het.

Als ik op het omslag van het boek naar Paula kijk, herken ik Linda en Ingrid.

Prachtmeiden. Ze waren ouder dan ik, dus ik begreep meteen dat mijn verliefdheid geen zin had

We lopen even verder. We passeren het huis van mijnheer K. Hij kwam uit Indië. Mijn vader en hij groetten elkaar niet. Mijnheer K. was namelijk in de Tweede Wereldoorlog in Malang zeer Deutschfreundlich geweest en had geroepen dat Wilhelmina opgehangen moest worden en dat Nederland zich achter Duitsland moest scharen. Hij was daarvoor opgepakt en naar het krijgsgevangenkamp de Jodensavanne in Suriname gebracht waar hij tot 1946 zou hebben vastgezeten. Mijnheer K. had een heel lief hondje, een teckel, die wel eens met onze hond speelde.

Mijnheer K. is gestorven door een epileptische aanval op het moment dat hij boven aan de trap stond.

We gaan weer de hoek om naar de Alexander Boersstraat. Daar woonden mevrouw en mijnheer S. Zij hadden hun kind in de oorlog verloren aan ‘een vreemde ziekte’. Meer wist mijn grootmoeder niet. Het zou een besmettelijke ziekte zijn geweest, en mijn grootmoeder vertelde dat ze in de oorlog bezoek hadden gekregen van een Duitse arts en die had ze geslagen omdat ze zo slecht voor hun kind hadden gezorgd. Ik was doodsbang voor mijnheer en mevrouw S. Als ik ze zag, ging ik aan de andere kant van de straat lopen of ik rende naar huis.

We gaan weer de hoek om. We zijn weer op de Willemsparkweg.

Ik zwaai naar mijnheer Max Möller de vioolbouwer die op mijn moeder verliefd zou zijn geweest. Ik loop langs het huis van Davidje die altijd met een keppeltje op liep. Opeens was zijn huis leeg. Was David verhuisd naar Amerika. Waarom was hij niet even gedag komen zeggen? David had eens verteld aan Jef – op het schoolplein van de Vrije School – dat hij meer dan vijftig familieleden had verloren in de oorlog. Waarop Jef zei: ‘Ja, ik ook zoiets.’

Kom ik langs het huis van Bartje op Willemsparkweg 40. Dit huis verdient een roman. Bartje werd mijn boezemvriend en stiefbroer gedurende twee jaar nadat de dichter en schrijver Hans van Sweden in hun huis zelfmoord had gepleegd.

Bart is al weer een paar jaar dood.

Zo, ik ben weer thuis. Mijn vader zwijgt omdat er al te veel oorlogslawaai in zijn kop is, en mijn moeder houdt niet op met praten om de onrust van het kamp in haar kop te overstemmen.