
In Moedermelk, het vierde deel van Edward St Aubyns vijfdelige romanserie over zijn vileine, beschadigde alter ego Patrick Melrose, zit Patrick op vakantie te smoezen met zijn beste vriend, een psychiater. Wanneer een vriendin erbij komt vraagt ze wat de heren in hun schild voeren − zitten ze naar de maan te huilen, of doorgronden ze de zin van het bestaan?
Geen van beide, zegt Patrick, kenmerkend eloquent. De zin van het bestaan hebben ze al lang ontdekt: ‘Wees trots en spuug op het graf van je vijanden.’
Deze vertaling is vast logisch, maar in de Engelse editie zegt Patrick het net anders: ‘Walk tall, and spit on the graves of your enemies.’
Het gevoelsverschil is, wat mij betreft, niet te missen. ‘Wees trots’ klinkt al snel negatief, arrogant, narcistisch, iemand die neerkijkt. ‘Walk tall’, loop rechtop, schouders recht, klinkt eerder eerder heroïsch onverstoorbaar, iemand die zich niet klein laat krijgen.
De Vlaamse filosofe Martha Claeys (1994) buigt zich over alle connotaties die we bewust en onbewust toekennen aan de emotie trots in haar boek getiteld, jawel, Trots. Het boek – helder, nuchter, monter geschreven, dicht op de tijdgeest – is de uitwerking van haar doctoraatsthesis. Emoties zijn niet ‘de vijand van de rede’, schrijft Claeys, ze maken deel uit van ons ‘redelijk instrumentarium’, dat wil zeggen: ze zijn mentale toestanden waarmee we de gebeurtenissen in ons leven verwerken, en waarmee we onze oordelen over de wereld uiten. In de gevallen van woede of angst of liefde vergt die verwerking doorgaans weinig woorden. Trots is anders. Voor Aristoteles was trots de kroon op alle deugden, een kroon die pas opgezet werd als je alle andere deugden bezat. Waarschijnlijk is dat een reden waarom een trotse ander zo moeilijk te verdragen is: waar woede en angst en liefde het gevolg zijn van iets externs, is trots een interne aangelegenheid, een glorieus zelfbesef. Daar moet je de ander maar net in erkennen.
We laten dus niet snel weten dat we trots zijn op onszelf. En tegelijk weten we ook niet helemaal wat we zeggen als we zeggen over een ander trots te zijn. Wat is dat, trots zijn op het Nederlands elftal? Wij, thuis op de bank, hebben niks bijgedragen aan de prestatie. Claeys koppelt het slim aan schaamte – we vinden trots voor een ander allicht een vreemd gevoel, maar het gevoel van plaatsvervangende schaamte (zie onze inzending voor het Songfestival) kennen we heel goed. In feite is het dezelfde medaille van de andere kant; het is empathische trots.
Claeys wil een lans breken voor trots. Ze bepleit dat trots – mits die de juiste fundaties heeft − een maatschappelijke rol kan spelen. Trots kan een verbindende factor zijn, een streep in het zand waardoor organisaties en onderdrukte minderheden zeggen: tot hier en niet verder.
Natuurlijk is er gepaste trots en ongepaste trots. Anders Breivik stak in de rechtbank zijn vuist in de lucht en zei te vechten voor de rechten van zijn witte Europa. ‘Pijn is tijdelijk, trots is eeuwig’, schreef de terrorist in zijn manifest. De homomannen en transpersonen die terugvochten toen homofobe politieagenten de Stonewall gaybar probeerden te sluiten, in New York in 1969, staken ook hun vuist op. Het zijn niet dezelfde vuisten, het is niet dezelfde trots. In het geval van Breivik is die trots onterecht, schrijft Claeys, omdat hij als witte autochtone man op geen enkele manier ooit is onderdrukt. De Stonewall-demonstranten juist wel. De ene trotse vuist is de andere niet.
Zodoende telt trots pas als het geen façade is, maar als het uit een oprechte bron komt. Claeys identificeert enkele van die bronnen, om te beginnen zelfwaardering en zelfrespect. Die verschillen in betekenis. Waardering komt voort uit prestaties, variërend van professioneel tot persoonlijk. Idealiter zijn dat prestaties die we ook zouden erkennen als iemand anders ze behaalt. Maar dat blijft dan een tijdelijke of voorwaardelijke toestand; schieten we tekort in de prestaties, dan vervalt de zelfwaardering.
Respect is daarentegen onvoorwaardelijk. Zelfrespect hebben, schrijft Claeys, wil zeggen dat je het als een onrecht ervaart als jou iets wordt aangedaan wat niet strookt met hoe jij vindt dat elk mens behandeld dient te worden. Zodoende gaat zelfrespect over een basiserkenning van menselijkheid: we zijn alle mensen een bepaalde behandeling verschuldigd, ongeacht hoe bewonderenswaardig of getalenteerd iemand is.
Het probleem is natuurlijk, denk ik, dat als het op onszelf aankomt, we niet alle mensen zijn. We zijn uitsluitend onszelf. De basiserkenning die Claeys suggereert, vinden we zelden voor onszelf gelden. Lacan zei ooit dat in Jezus’ gebod ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven’ een dikke ironie zat, omdat de meeste mensen zichzelf helemaal niet liefhebben. Vermoedelijk speelt het menselijke zelfbeeld zich af tussen twee uiterste opvattingen die tegelijkertijd van toepassing zijn, namelijk dat we onszelf de maat der dingen vinden, en toch ook echt een beetje vreemd. Theo Maassen zei iets essentieels toen hij grapte: als je op straat iemand ‘viespeuk!’ hoort roepen, denk je altijd: ze hebben me door! Anders gezegd: niemand vindt zijn neus normaal. Ik ken maar vier mensen die een willekeurige foto van zichzelf zien en zonder meer ‘o, leuk!’ zeggen – en die vier zijn doodeng. Normale mensen denken: wie is die naakte molrat op dat beeldscherm?
Wanneer Patrick Melrose wordt gevraagd of hij zijn eigen ergste vijand is, merkt hij op: ‘Ik mag hopen van wel. Ik houd mijn hart vast wat er zou gebeuren als iemand me daarin zou weten te overtreffen.’
De psychiater Louis Tas zei dat schaamte ‘een gebrek aan empathie met jezelf’ is. Omgekeerd kun je dus zeggen dat zelfrespect een voorradige hoeveelheid empathie is. Het komt dan niet voort uit een universele menselijkheid, maar uit een heel particuliere, namelijk zelfverzoening. Een gezonde geest is kritisch op zichzelf, maar vergeeft zichzelf zijn falen. Kortom, zelfrespect gaat niet om hoe je reageert als jou iets overkomt, maar als jij hetgene bent wat je overkomt, als jij tekortschiet. In haar essay erover schrijft Joan Didion dat mensen met zelfrespect de consequenties van hun acties kennen: ‘Plegen ze overspel, dan komen ze niet met hangende pootjes en een slecht geweten bij de benadeelde partijen om vergeving vragen.’ Bereid zijn verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen leven, zegt Didion, is de bron waaruit zelfrespect ontspringt.
Maar Claeys is niet een filosoof die speculeert over het intieme. Haar belangstelling gaat uit naar maatschappelijke betekenissen, bijvoorbeeld hoe zelfwaardering en zelfrespect worden ondermijnd. Bij waardering die uit verdienste voortkomt, is het altijd maar de vraag of die eerlijk verdiend is. Er zullen buiten de vvd niet veel mensen meer zijn die blind geloven dat we ons in een louter meritocratische samenleving bevinden, eerder zullen we erkennen dat de maatschappij kloven kent, en dat de prestaties die voor de een nabij zijn, voor een ander door armoede, onveiligheid of een andere achterstandspositie onhaalbaar zijn. Zelfrespect wordt ondermijnd door structureel seksisme, racisme en andere vormen van uitsluitsel. Het is moeilijk je zelfrespect overeind te houden, als een samenleving je het gevoel geeft dat je tot een groep behoort die er minder toe doet.
Belangrijker dan respect en waardering is voor Claeys de derde bron van trots. Zelfliefde. Ze volgt de lijn van schrijfster en filosofe Iris Murdoch, die stelde dat iets pas echt liefde is als we de ander zien zoals die is. Dat betekent dat je kritisch en vergevingsgezind moet kijken, observeren, aandacht geven. Want je kunt, stelt Murdoch, iemand pas echt benaderen en leren kennen – en dus oprecht liefhebben − als je hem hebt bestudeerd. Zo moet je voor zelfliefde ook naar jezelf kijken. Niet om plus- of minpunten bij te ontdekken, maar om jezelf te leren kennen, om te weten wat jou, om het even zo te zeggen, jezelf maakt. Of zoals Claeys het stelt: ‘Dat je aandacht hebt voor jezelf in de volheid van jouw specifieke details.’
Natuurlijk lijdt het woord ‘zelfliefde’ aan Weimariaanse hyperinflatie, gekaapt als het is door influencers en beautyshops die er hun slaatje uit slaan. Maar Claeys komt met voorbeelden van bewegingen en bekendheden, van Billie Eilish tot Zendaya, die juist hun kracht putten uit dat compromisloze eigene, op de manieren waarop ze van de heersende normen van succes of schoonheid afwijken. Je ziet het ook terug bij de Black Lives Matter-beweging, of juist bij de Stonewall-rellen. ‘Trots betekent hier dat je het eigenaarschap accepteert van je kwaliteiten en zelf het narratief bepaalt. Je kijkt de schaamte recht in het gezicht en wijst die af.’
Dit is trots als emotie die dat walk tall-gevoel aanmoedigt. Trots moeten we afzwakken als iemand te veel ruimte opeist, concludeert Claeys, maar juist aanmoedigen als iemand de plaats opeist waar ze recht op heeft. Moeilijk om het daar niet mee eens te zijn. Een betere wereld begint bij jezelf – of in ieder geval in de spiegel.