
Niet alleen de titel van Anne Tylers nieuwe roman Franse vlecht lijkt op die van De blauwe draad, in 2015 genomineerd voor de Man Booker Prize. Draad en vlecht willen iets zeggen over familiebanden en beide vertellingen gaan terug in de tijd om te kunnen onderzoeken hoe los – of toch niet? – die banden waren en bleven.
Pas aan het slot van haar recente roman over de familie Garrett komt de titel ter sprake. Geen Poolse vlecht maar een Franse: twee haarstrengen vanaf de slapen strak ingevlochten en hoe lager je komt hoe meer strengen en hoe dikker de vlecht wordt. Als die vlecht losschiet blijft het haar nog uren kronkelend golven. De gepensioneerde toneelschrijver David Garrett, vroeger eenzelvig en gevoelig, concludeert: ‘Zo zitten families ook in elkaar. Je denkt dat je er verlost van bent, maar je kunt je nooit helemaal losmaken: de golfjes zitten er voor altijd in gefixeerd.’
Tyler (1941) is een heel andere schrijver dan bijvoorbeeld Toni Morrison, Rachel Cusk, Louise Erdrich of Jonathan Franzen. Bij haar geen heftige ‘humane’ herrie, geen scherpe controverses vol maatschappelijke contrasten, racistisch aangeblazen of niet. Zij is een stillere, veel minder spectaculaire auteur maar niet minder aangrijpend. Geen permanente spanning en sensatie, wel een gedecideerd kalme opbouw van een familieportret door de decennia heen vanuit wisselend vertelperspectief. En zo krijgt de lezer een volmaakt beeld van de Garretts, die elkaar liever ontlopen dan bezoeken, want men vindt elkaar zo… lastig en moeilijk en bemoeizuchtig. Is dat het? Ja, maar dat is al heel veel: hoe overleef ik mijn familie, waaraan ik nooit ontkom?
Franse vlecht begint in het voorjaar van 2010 als een Garrett-nazaat, Serena Drew, met haar vriend op het treinstation van Philadelphia neef Nicholas ziet en haar vriend ervoor zorgt dat ze elkaar even vluchtig spreken, met de nodige misverstanden: familie als los zand. Beiden komen veel later in de roman terug, maar niet nadat de lezer is teruggegaan in de tijd.
In het tweede hoofdstuk springt Tyler terug naar de zomervakantie van 1959, waarna ze sprongsgewijs per hoofdstuk weer naar de 21ste eeuw toeschrijft. De familie Garrett: vader Robin, die een loodgietersbedrijf heeft; moeder Mercy, die een hekel heeft aan koken en liever schildert; dochter Alice, die haar veel jongere en in zichzelf gekeerde broertje David ‘opvoedt’; wispelturige puberdochter Lily, die zich verliest in een vluchtige vakantieliefde. Tijdens die vakantie aan een meer verdrinkt David bijna, een gebeurtenis die tweehonderd bladzijden later weer opduikt als trauma. Vader Robin bleek geen hand te hebben uitgestoken om zijn zoontje te redden. David herinnert zich meer dan een halve eeuw later de onverschillige, passieve vaderblik. Een ándere man moest hem toen uit het water vissen.
Het zijn de kleine familiaire wrijvingen en de volgehouden verzwijgingen, uit angst of vanwege een misverstand, die de Garretts kenmerken. Geen duistere geheimen, of het moest zijn dat een Garrett-nazaat niet ‘uit de kast’ komt en zijn homoseksualiteit tegenover zijn moeder Lily verzwijgt, niet wetend dat zijn geheim bij ‘iedereen’ al jaren bekend is en een non-probleem is. Het andere geheim waarvan iedere Garrett op de hoogte is maar waarover niemand spreekt, is het feit dat Mercy voorgoed naar haar atelier vertrekt als alle kinderen het huis uit zijn.
Robin Garrett slooft zich uit om hun vijftigjarige huwelijk tot een verrassingsfeest te maken en is al blij als zijn vrouw, al jaren van hem vervreemd, hem een glimlach schenkt op de ‘feestelijke’ huwelijksdag. Niemand weet dat ze al jaren gescheiden leven, dénkt de verlaten pensionado Robin, die op zijn simpele mannenmanier van zijn artistieke vrouw houdt, die ook nog eens uit een ander familiemilieu komt.
Franse vlecht staat vol scherpe waarnemingen. Wat is er op de Amtrak-lijn tussen Philadelphia en Baltimore te zien van Het Beloofde Land? Een desolaat landschap. ‘Hun trein raasde door een niemandsland van armetierige gele struiken, verroeste spoelbakken, tractorbanden en blauwe plastic boodschappentasjes, eindeloos veel blauwe plastic boodschappentasjes.’
De trein speelt later nog een hoofdrol als tekentalent Kendall (Candle) met haar grootmoeder Mercy naar een galerie in New York reist en abstracte kunst bewondert. Op de terugweg slaat het noodlot toe, buitengewoon ingehouden en uitgekookt verteld door Tyler, die in haar roman niet alleen geestig speelt met het fenomeen ‘verteller’, maar ook schijnbaar moeiteloos verspringt van het ene naar het andere perspectief en zo contrasten (vernedering, jaloezie) tussen de familieleden blootlegt voor de lezer: het kind David, de bejaarde schilderes Mercy, de gepensioneerde leraar David, de onvoorspelbare Lily op vijftienjarige én zeventigjarige leeftijd, kleindochter Kendall, enzovoort. Aan het slot is Tyler niet alleen zo vriendelijk de romantitel te duiden. Familie kan dan wel oorlog betekenen, zoals Philip Roth eens schreef, die strijd is niet permanent en heeft vele vredesmomenten: ‘Zo werkt het dus. (…) Dat is wat families voor elkaar doen – onaangename waarheden voor elkaar verbergen, jezelf af en toe een beetje voor de gek houden. Kleine daden van goedheid.’
Dat is Anne Tyler ten voeten uit. Deze Amerikaanse schrijfveteraan is al haar hele leven trouw aan Baltimore als literaire oergrond én aan verhalen waaruit familieleden tevoorschijn komen die hoe dan ook met elkaar zijn vervlochten, in een strakke of lossere vlecht.