«Wat ben ik blij dat ik weg ben! Beste vriend, het hart van een mens is een vreemd ding!» Zo klinken de nog opgetogen beginregels van het boek waarmee Goethe onsterfelijk zou worden: Die Leiden des jungen Werthers.

Het verhaal, gegoten in briefvorm, is gauw verteld. Het speelt zich af tegen de idyllische achtergrond van het boerenbestaan in het achttiende-eeuwse Weimar. Werther is een even gevoelige als getalenteerde jongeman die stapelverliefd raakt op Lotte. Deze bekoorlijke jonkvrouw heeft echter haar hart al geschonken aan Albert, haar fiancé. Wanneer ons jonge rococo-genie uiteindelijk beseft dat zijn onstuimige liefde onbeantwoord zal blijven drijft een mengsel van smart en wanhoop hem tot de onafwendbare daad: hij jaagt zich een kogel door het hoofd.

Het kleine boekje veroorzaakte een schok in Duitsland. Zielenherders en andere moralisten walgden van deze obscene vorm van «zelfmoord verheerlijking». Maar er was ook lof, idolatrie zelfs, vooral bij het jonge publiek. Door het snerpende Sturm und Drang-karakter wekte de Werther een roes op, koorts, het was de lont in het kruitvat. Werther-parfum, Werther-serviesgoed, Werther-schriftjes, het was niet aan te slepen. Maar de afgoderij was pas compleet toen op zeker ogenblik een heuse zelfmoordepidemie door half Europa raasde: sentimentele adolescenten die op identieke wijze (geel vestje en pantalon, blauw rokjasje, gezeten aan een lees tafel in een kamer met de deur wagenwijd open) de trekker overhaalden.

Waarom had dit boek, met die overborrelende held in de hoofdrol, zo’n wild succes? Classici en cultuurfilosofen kenden de verklaring: de tragische Werther-geschiedenis staat niet op zichzelf maar was de ultieme exponent van een tijdvak waarin een generatie opgroeide die in haar worsteling met «het ik» en «de wereld» te hoop liep tegen de maatschappij. Hun geestdrift bestond uit een mengeling van onbehagen, (zelf)kwelling, ascese, terugkeer naar de natuur en weltschmerz, met daaraan gekoppeld een doods verlangen. Of zoals de Duitsers het altijd mooier zeggen: Krankheit zum Tode.

De geëxalteerde Werther-epoque is later de Romantiek gaan heten, de laatste grote Europese cultuurstroming. Een stroming die, als reactie op het Verlichtingsrationalisme en de verstandelijk-artistieke opvattingen van het classicisme, fel ageerde tegen de technische vooruitgangssuccessen en de toegenomen zucht naar materie en consumptie. De Romantiek kreeg gestalte in een keur aan kunstzinnige uitingen, zoals muziek (Beethoven, Schubert), beeldende kunst (Delacroix, Friedrich), literatuur (Victor Hugo), volkssprookjes (Grimm) en tal van andere barokke expressies. De smaak revolutie was een feit, met de Werther als meest radicale exponent.

Nu, twee eeuwen later, beschouwen we de Romantiek als een mooi maar afgesloten tijdperk. De minnezangers zijn dood, Johann Wolfgang von Goethe is dood, zijn personages zijn dood, alsmede zijn leukste bewonderaar, Boudewijn Büch. Ja, Lotte en Werther mochten nog één maal terugkeren in Thomas Manns magistrale Lotte in Weimar (1939) maar dat telt niet. Het sprookje is passé, over en uit.

Tenminste, dat dachten we. De vraag is gerechtvaardigd of er niet te midden van alle modernismen en postmodernismen een stille maar onmiskenbare heropleving van de Romantiek gaande is. De wijdverbreide idee, gewekt door een handvol Verlichtingspredikanten en hun partijpolitieke vrienden en geliefden volgens wie de opkomst van de moslim bigotterie (in de volksmond «radicaal» en dus «gewelddadig») een eng, uitheems verschijnsel is, wezensvreemd aan onze joods-christelijke traditie, verdient correctie. Wie in staat is door de grauwe sluier van onze moslimvreters heen te prikken, ziet dat dit typische achttiende-eeuwse levensgevoel, met al zijn idealen en geestelijke prikkels, het pathos, het spleen, de woest- en grilligheid, de doodsdrift, kortom, al die elementen die in de Werther een explosieve samenballing vonden, een heuse comeback doormaakt. En nu niet in Werther-dracht maar in de djellaba. Voorwaar, de jonge 21ste-eeuwse born-again muslims lijken kloontjes van de achttiende-eeuwse Werthers!

Laten we nagaan wat deze moslimadolescenten (voornamelijk van Noord-Afrikaanse origine) bezielt met hun plotselinge hang naar het devote, het extatische, het metafysische. Wat drijft ze?

In de tijd dat het hemelse licht zich nog niet aan hen had geopenbaard, zwierven velen doelloos rond. Ze voelden zich verloren in een monsterlijke wereld waarin zij zelf gebombardeerd waren tot monster. Zij waren alleen, met achter zich een dood verleden en voor zich een ongewisse toekomst. Uit dit existentiële vacuüm ontstaan dagelijks de fraaiste neurosen, tastbaar gemaakt door misère, indolentie en (criminele) misdragingen op straten en stranden.

Dit hield lang aan, tot op zeker ogenblik iets hun donkere pad kruiste. Dat iets bleek schoon en zuiver te zijn, paradijselijk. De geestelijke knoop ontwarde zich als bij toverslag. De dingen waarvoor ze nooit de woorden wisten, bleken ineens opgetekend tussen twee goudgekalligrafeerde kaften. Nu eens niet puberaal of in woordenboekproza, maar in wijze, poëtische volzinnen die alleen een godheid kan componeren. De zonen en dochters raakten gefascineerd, bedwelmd, ze werden verliefd! Ditmaal niet wanhopig, zoals Werther, maar gloriërend van hoop! Het leven is liefde en des levens leven is de ziel, en we zouden het weten ook. Deze blijmoedige neofieten lopen te koop met hun religieuze herkomst, roepen die van de daken, verdoven ons en zichzelf met hun enthousiaste kabaal.

Maar de parallellie gaat dieper. Let eens op de overgevoeligheid van de moslim-Werther (wat is hij snel beledigd!), zijn gekwelde trots (al die erekwesties), de weltschmerz en het geween in de moskee (zie de tranenzee in de Werther), let op de afkeer van het kapitalisme (materialisme, decadentie en verspilling zijn Gods vijanden), de minachting voor het establishment en zijn zedenloze uitspattingen. Klinkt dit allemaal niet als een verre echo van Werther?

En als we daarbij dat dweperige verlangen naar de bron optellen, de vlucht uit de realiteit, het dromen over een terugkeer naar de zuivere natuur, vermengd met een esthetische hang naar een krullerige, door het koranische element veredelde rococoschoonheid (zie die bloemrijke illustraties en kalligrafieën op hun websites en lectuur) in combinatie met de ascetische onaangepastheid van de presentatie (mutsje, hoofddoek, baard, djellaba) – is dan alles bij elkaar niet sprake van een onverdunde, liederlijke reïncarnatie der Romantiek? Een romantiek die vlees geworden is in het moslimlijf dat zich in extatische aanbidding op de grond werpt voor die ene godheid. Een aanbidding die niet vies is van de dood, integendeel, haar zelfs verheerlijkt. Het behoeft voorts weinig vernuft om in te zien dat de romantische gezindheid zich griezelig sterk openbaart in de homerisch-archaïsche verlokkingen om in de woeste bergen van Afghanistan en Kasjmir op heroïsche wijze, met opgeheven hoofd, te sneuvelen. Uiteraard onder het goedkeurend oog van de Alziende, anders is er geen lol aan.

Juist, de ware moslim-Werther, met al zijn Sturm und Drang, is een offeraar, een zelfofferaar, en zijn Lotte heet voor eens en altijd Allah.

Ho, wacht even, zult u denken: dat is mooi allemaal, maar ik zie weinig romantiek in het opblazen van torens, treinen en het liquideren van cineasten. Een juiste gedachte. Maar precies hier houdt mijn betoog ook op, hier is het eindstation van de parallellie. Wie onschuldigen doodt uit naam van een religie is een terrorist, een monster; iemand die even veel op heeft met Gods boodschap als een aap met een gouden ring. Op wie ik wél doel is die andere 99,9 procent: die van pathos overlopende maar van terreurzucht gevrijwaarde renaissancemoslims.

Niettemin verdient de moord op Theo van Gogh aparte aandacht. Vanzelfsprekend belet het fatsoen dit menselijke drama anders dan barbaars voor te stellen, laat staan het in een romantisch vat te gieten. Een moordenaar kan duizend redenen hebben, hij staat nooit in zijn recht. Toch pleit ik ervoor om te proberen onze walging even te parkeren en niet voor deze of gene groepering te spreken, maar uit een algemeen perspectief en op een sociologische manier. Dat wil zeggen, te proberen ons in alle nuchterheid te buigen over de vorm waarin de misdaad zich voltrok. Niet ter provocatie, maar omdat de enige hoop op een tikkeltje heilzaam inzicht (en ingrijpen) ligt in het vermogen de bovenzinnelijke dynamiek van het drama te vatten.

Gaan we zo te werk, dan constateren we allereerst dat – gelijk de aanslag op het WTC – de aanslag in de Linnaeusstraat evenzeer raakt aan symboliek als aan werkelijkheid. Van Gogh belichaamde, letterlijk, decadentie, goddeloosheid en vraatzucht. Daarbij heeft het er alle schijn van dat de moord zowel in doel als methodiek een poging was tot zelfmoord. Alles – de brief, de locatie, het tijdstip, de schotenwisseling met de politie – wees erop dat het in Mohammed B.’s plan lag die ochtend voorgoed afscheid te nemen. Hij wierp zich op als een getourmenteerde en door God bestelde huurmoordenaar en schreeuwde naar de wereld: dood me maar! Nu ligt hij ingeklemd tussen vier kale betonnen muren en dat kan niet de Hof van Eden zijn waar hij vermoedelijk van droomde.

Voorts is de wertheriaanse inborst van nature ijdel, zo niet ziekelijk koket. De liefde maar vooral ook het lijden moet aan de grote klok worden gehangen. Publiek is geen wens maar voorwaarde. Heet het dan toeval dat Mohammed B. ervoor koos zijn bloedige daad op klaarlichte dag in een drukke hoofdstraat uit te voeren? Het is precies deze morbide vorm van exhibitionisme die we terugzien bij Werther: ook hij koos ervoor om het fatale schot te lossen met de deur wijd open opdat een ieder in en rond het huis er getuige van kon zijn. Wie voor publiek kiest, kiest voor theater. Anders dan Volkert van der G. liet Mohammed B. het niet bij een «gewoon» nekschot, nee, de lugubere opvoering eindigde met een brief op de borst, vastgepind met een dolk. De Franse schilder Edgar Degas vond dat «een schilderij met hetzelfde gevoel moet worden gemaakt als een misdadiger zijn daad ten uitvoer brengt». Geldt dan niet ook het omgekeerde?

Niettemin blijft één angel steken: Werther en zijn volgzame epigoontjes hebben behalve zichzelf niemand anders geëxecuteerd. Hetgeen hun onmiddellijk een edelmoedig aanzien geeft vergeleken bij de laffe, moorddadige Mohammed B.

Valt hier een speld tussen te krijgen? Prima vista niet, evenmin op het tweede gezicht. Maar misschien kan er op het derde gezicht iets op worden afgedongen. Want laat ik eens de brutale vrijheid nemen een academisch denkexperiment op te werpen, een hypothetische gedachte. We weten dat Werthers aanbidding van Lotte kolossaal was en mettertijd maniakale en zelfs destructieve proporties aannam. Gesteld dat Goethe voor een andere verhaalwending had gekozen. Stel dat een of andere potige dorpsgenoot het in zijn boerenkop had gehaald om Werthers «heilige» Lotte moedwillig te onteren, te bezoedelen, of zelfs te verkrachten. Hoe zou Goethe zijn Werther, gelet op zijn geestestoestand, in dat geval hebben laten handelen? Of Werthers eventuele moordlust de annalen zou zijn ingegaan als een klassieke crime passionel weten we niet. De kleinste zekerheid die we hebben is dat als in alle mensen een Mandela, Dalai Lama of Gandhi zou huizen, op de aardbodem grif minder bloed had gevloeid. Dan was wellicht niet met het neoliberalisme maar met de Romantiek het einde van de geschiedenis ingeluid.