
‘Leugenaar!’ Een jongeman hangt uit een autoraam. Hij draagt een keppeltje op zijn hoofd en heeft een mobieltje in zijn hand. De roestbak is gestopt bij een groep toeristen langs de weg. Terwijl de jonge kolonist de pottenkijkers filmt met zijn telefoon vuurt hij een tirade af op de zwaarlijvige gids. ‘Stop met leugens verkopen!’
Onverstoord vervolgt Yehuda Shaul (33) – volle baard, geel Armani-brilletje – zijn verhaal. Niet ingaan op provocaties van kolonisten, had hij vooraf verzocht. Een Israëlische toerist met een tattoo-collage op zijn arm kan het toch niet laten iets terug te roepen. De uitlaat ronkt, de auto rijdt door.
We zijn op stap in Hebron, de grootste stad van de Westoever. Shaul toont het stadscentrum, dat in een bestek van twintig jaar is veranderd in een spookstad. We kruisen de ‘steriele’ straten waar Palestijnen niet meer mogen komen: hun winkels zijn gesloten en hun voordeuren dichtgelast. Boven de verlaten Palestijnse huisjes torenen de flats van joodse nederzettingen uit.
Zie hier het onrecht van de bezetting, wil de reisleider maar zeggen. Ooit diende hij als soldaat in Hebron, nu leidt Shaul er week in, week uit belangstellenden rond. Hij werkt voor Breaking the Silence, een Israëlische ngo die veelal anonieme getuigenissen verzamelt van soldaten en veteranen die hebben gediend in de bezette gebieden. Ruim duizend (ex-)militairen deden sinds 2004 hun verhaal bij Breaking the Silence. De getuigenissen, die jaarlijks worden gepubliceerd in het Engels en Hebreeuws, moeten alledaagse misstanden van de bezetting aankaarten. Het maakt Breaking the Silence tot de meest gehate organisatie van het land.
Israël heeft zijn buik vol van dit soort mensenrechtenorganisaties, die zich keren tegen de bezetting en – nog erger – hun kritiek aan het Westen verkopen. Regeringsleiders, premier Benjamin Netanyahu incluis, zetten ze weg als staatsvijanden, rechtse media schilderen ze af als landverraders en ultranationalistische groepen pogen ze met lastercampagnes en undercoveroperaties een hak te zetten. Het verdomhoekje van linkse ngo’s krijgt langzaam vaste vorm. De activist moet het hoofd maar boven water zien te houden.
‘Vroeger waren wíj de meest gehate groep in Israël.’ Sarit Michaeli zit achter haar laptop aan een tafeltje in Café Nocturno, een hipster-oase in Jeruzalem. Met haar korte kapsel, wijde broek en oorring in beide tragussen heeft de zegsvrouw van B’Tselem een jongensachtig voorkomen. Buiten passeren mannen met keppeltjes, een vrouw in klederdracht wacht op de bus.
B’Tselem, een collectief van veldwerkers en lokale vrijwilligers, documenteert mensenrechtenschendingen in de bezette gebieden. Een missie die de ngo niet geliefd maakt. In januari vorig jaar ging het hoofdkantoor in Jeruzalem in vlammen op. Kortsluiting, bleek achteraf. ‘Maar het absurde is dat iedereen ervan uitging dat het brandstichting was’, zegt Michaeli. ‘Ook de autoriteiten.’ Het kantoor in aanbouw krijgt een dubbele deur.
B’Tselem staat in de frontlinie van activisten tegen de bezetting. Toen de VN-Veiligheidsraad zich in oktober boog over de nederzettingenpolitiek in Israël was de directeur een van de genodigde sprekers. Naam maakte de organisatie met een reeks video’s van mensenrechtenschendingen in de bezette gebieden. ‘Zo’n tweehonderd camera’s hebben we in omloop gebracht op de Westoever’, schat Michaeli.
Met resultaat. In maart schoot een Israëlische soldaat in Hebron een ‘geneutraliseerde’ Palestijn, die uitgeteld op de grond lag, dood. De man had kort daarvoor een militair gestoken met een mes. Een Palestijnse vrijwilliger van B’Tselem legde het incident vast op film. Het werd een klapper: de video ging de hele wereld over en schutter Elor Azaria moest zich verantwoorden voor de militaire rechtbank. ‘Belangrijker’, zegt Michaeli genoegzaam, ‘het bracht de kwestie van de bezetting weer op tafel.’
Maar het publieke debat dat de affaire teweegbracht liet ook zien hoe de neuzen staan in Israël. Twee derde van de joodse Israëliërs vindt Azaria’s daad min of meer gerechtvaardigd, bleek uit een enquête van een linkse denktank. Een rechts weekblad riep Azaria zelfs uit tot ‘man van het jaar’. ‘We ontvingen tonnen haatmail en telefoontjes’, vertelt Michaeli. ‘De Palestijnse cameraman kreeg de meeste doodsbedreigingen. Hij mocht aanvankelijk niet eens aangifte doen.’ Toenmalig defensieminister Moshe Ya’alon veroordeelde het voorval, maar zijn opvolger, de hardliner Avigdor Lieberman, stak Azaria juist een hart onder de riem door zijn proces bij te wonen. Ook Netanyahu, eerst kritisch, krabbelde terug en belde met Azaria’s vader. Toen de rechtbank afgelopen week Azaria schuldig bevond aan doodslag riep de premier op tot amnestie.
De geste van Lieberman en de draai van Netanyahu typeren de houding van het Israëlische parlement, dat zich steeds openlijker keert tegen mensenrechtenorganisaties die zich beklagen over de bezetting. Tekenend is de omstreden ngo-wet van juli, die organisaties ertoe verplicht bij iedere gelegenheid hun financiers kenbaar te maken. Het venijn van deze ‘transparantiewet’ zit in de details. De wet gaat alleen op voor ngo’s die voor meer dan de helft worden gefinancierd door buitenlandse overheden. Israël telt momenteel 27 van zulke organisaties, allemaal links. Ook rechtse ngo’s hebben buitenlandse sponsoren, maar omdat het particulier geld betreft (van bijvoorbeeld kerkgemeenschappen) blijven zij buiten schot.
Michaeli zucht. Net als de andere 26 ngo’s heeft B’Tselem haar boekhouding geopenbaard sinds het wetsvoorstel in 2011 op tafel kwam, legt ze nog maar eens uit. Toch gaat de wet ervan komen: B’Tselem krijgt de status aparte van ‘buitenlandse entiteit’.
‘Herken je iemand?’ Avner Gvaryahu van Breaking the Silence laat een filmpje zien op YouTube. Buitenlandse agenten ontmaskerd! heet de video, een productie van een groep genaamd Im Tirtzu. We zien een acteur verkleed als Palestijn. Hij draait zich naar de camera en terwijl de onheilspellende muziek aanzwelt trekt hij een mes. Het beeld gaat op zwart. Dan verschijnt een foto van Gvaryahu in beeld. ‘Een agent geplant door Duitsland’, legt de voice-over uit. ‘Hij beschermt de terrorist.’
In een kantoortje op de derde etage van een spuuglelijk pand in Tel Aviv zit Gvaryahu comfortabel in een hawaïhemd. De ruimte oogt als een commandocentrum, met een blad spaanplaat als tafel en een landkaart in de hoek. Achter Gvaryahu prijkt een kast vol boekjes met getuigenissen van Israëlische soldaten. ‘Dit filmpje is onderdeel van een georkestreerde campagne van de regering en rechtse groepen tegen Breaking the Silence.’ Gvaryahu zegt het zonder blikken of blozen. De optelsom van lastercampagnes, wetsvoorstellen en infiltraties laat daar volgens hem geen twijfel over bestaan.

‘Sinds december 2015 is het aan de gang’, vervolgt hij. In de week dat het filmpje online kwam, kondigden ministers maatregelen aan: Breaking the Silence mocht voortaan geen legerbijeenkomsten en scholen meer bezoeken. Voor de bühne, aldus Gvaryahu. ‘We deden nooit veel op scholen. Bovendien nodigen schoolhoofden ons nog altijd uit. Die maatregelen halen niets uit: we komen om in het werk. Maar ze zetten ons wel in een kwaad daglicht.’ Niettemin blaast het parlement deze maand het plan nieuw leven in: een wet moet schoolhoofden strafbaar stellen voor het uitnodigen van de ngo. Een klein jaar geleden ging een clubje Knesset-leden al een stap verder, toen ze voorstelden om Breaking the Silence op te doeken. Die motie verdween in de la.
Het waren tekens aan de wand. In mei klaagde de staat Breaking the Silence aan. Via de rechter eist de staat dat de activisten de identiteit vrijgeven van een handvol soldaten die hebben getuigd. Zij zouden worden verdacht van oorlogsmisdaden in Gaza. ‘Dat zou funest zijn voor ons’, stelt Gvaryahu. ‘Als wij geen anonimiteit kunnen garanderen, wie wil dan nog getuigen?’ De rechter heeft de uitspraak meermaals uitgesteld.
Zorgwekkend, zo’n rechtszaak. Maar de venijnigste tegenstand, vertelt Gvaryahu, komt uit de hoek van ultrarechtse organisaties. Die durven ver te gaan. Zo klapten in maart twee infiltranten van de ngo Ad Kan uit de school. Ze hadden Breaking the Silence geïnfiltreerd en binnenskamers gesprekken gefilmd met verborgen camera’s. Hun opnamen moesten onthullen dat Breaking the Silence geclassificeerde informatie verzamelt over het Israëlische leger. ‘Onzin’, aldus Gvaryahu. ‘Alles wat wij publiceren gaat eerst door de militaire censor.’ Niettemin was het een bijzonder pijnlijke affaire. ‘Het waren vrienden’, herinnert hij zich de twee infiltranten. ‘We nodigden ze uit bij ons thuis of hielpen ze aan een baantje.’
Ook andere mollen hebben gepoogd Breaking the Silence te demaskeren, bijvoorbeeld door valse getuigenissen af te leggen. Een van hen, Oren Hazan, gaf anderhalf jaar geleden voor de televisiecamera toe dat hij een onzinverhaal had verkocht. ‘Dat was het hele idee’, zei hij erbij. Breaking the Silence zegt zijn valse getuigenis nooit te hebben gepubliceerd. Inmiddels is Hazan parlementslid voor Netanyahu’s Likoed.
En dan zijn er nog de persoonlijke aanvallen. Gvaryahu, schouderophalend: ‘Ik heb tientallen doodsbedreigingen ontvangen.’ Het hoort erbij, lijken die schouders te zeggen. Eén specifiek geval wil hij wel uitlichten, dat van Yuli Novak, zijn baas. ‘Haar grootouders zijn midden in de nacht gebeld. Ze kregen te horen dat hun kleindochter dood was.’
De hetze tegen mensenrechtenorganisaties is voor een buitenstaander soms moeilijk te vatten. Op stap in Israël proef je de controverse. Noem B’Tselem en de gezichten betrekken. Stom onderwerp, vindt de een. Pas op je tellen, waarschuwt de ander. Hoe komt dat zo?
‘Zodra een organisatie zich ontfermt over mensenrechten wordt alles wat ze zegt heilig. Wij noemen dat het halo-effect.’ Aan het woord is Shaun Sacks (36), een gedrongen man met keppeltje, bergschoenen en een ruitjesoverhemd. Als iemand kan uitleggen wat er mis is met die ngo’s, is hij het. Sacks werkt voor NGO Monitor, dat op bijna encyclopedische wijze mensenrechtenorganisaties in Israël documenteert. Het was NGO Monitor die de kwestie van buitenlands geld op de agenda zette. In zijn kantoor, gelegen in een chique wijk in Jeruzalem, windt de geboren Zuid-Afrikaan zich op over wat hij de ‘lucratieve mensenrechtenindustrie’ noemt. Aan de deur hangen vlaggetjes van landen wier banden met Israëlische ngo’s Sacks onderzoekt. Nederland, zijn specialiteit, ontbreekt nog.
Sacks ergert zich aan de westerse goedgelovigheid. ‘Uitzinnige claims van deze organisaties worden klakkeloos overgenomen.’ Kwalijk, want bij nader onderzoek blijft er vaak niet veel over van die beweringen, meent Sacks. Zo hielden journalisten van de Israëlische tv in juli Breaking the Silence tegen het licht. ‘Uit een steekproef van tien getuigenissen bleken er twee waar, twee aangedikt en twee complete onzin. De overige vier konden niet worden geverifieerd.’
Niet alleen het Westen slikt hun halve waarheden als zoete koek, vervolgt Sacks. Ook de activisten zelf verkijken zich op hun engelenrol. Neem Ezra Nawi (64), een pro-Palestijnse activist die in januari werd opgepakt na een compromitterend tv-item. Daarin pocht hij Arabieren te hebben verklikt aan de Palestijnse autoriteiten, omdat ze grond wilden verkopen aan joden. ‘Die pakken ze op en vermoorden ze’, horen we Nawi zeggen. Zijn uitspraak werd stiekem gefilmd, opnieuw door een infiltrant van Ad Kan. Sacks: ‘De opname bewijst dat Nawi betrokken is bij zaakjes die haaks staan op mensenrechten.’ Twee weken na zijn arrestatie werd Nawi vrijgelaten. De politie vond geen bewijs voor zijn opschepverhalen. Doet er niet toe, vindt Sacks, Nawi heeft boter op zijn hoofd. ‘Als je zo toegewijd bent aan mensenrechten, moet je dat soort dingen niet zeggen. Punt.’
Nog ergerlijker: de ngo’s moedigen de diplomatieke druk op Israël aan. ‘Hier krijgen ze hun ideaal niet verwezenlijkt, dus wenden ze zich maar tot buitenlandse overheden om het voor elkaar te boksen’, verwoordt Sacks een veelgehoord verwijt. ‘Ze gaan voorbij aan de stem van het Israëlisch electoraat.’
Geen buitenlandse bemoeienissen, graag. Voor Israël is de bezetting een binnenlandse aangelegenheid. Dus toen Hagai El-Ad, de directeur van B’Tselem, zich in oktober ten overstaan van de VN-Veiligheidsraad uitsprak tegen de bezetting was het land even te klein. Netanyahu sprak van laster en beloofde een sanctie. Israëls ambassadeur bij de VN riep diezelfde VN op de financiering van de ngo stop te zetten. Een lid van de Arbeiderspartij klaagde B’Tselem aan voor landverraad. De voorzitter van de regeringscoalitie stelde voor om El-Ad zijn paspoort af te nemen.
De loyaliteit van figuren als El-Ad wordt betwist, zoveel moge duidelijk zijn. Want wiens belangen behartigt een organisatie als B’Tselem nu eigenlijk? Sacks brengt die vraag terug tot een rekensom: ‘Wie voor het merendeel financieel afhankelijk is van buitenlandse overheden is de facto een vertegenwoordiger van die overheden.’ In die redenering dienen de ‘lasterpraatjes’ (Netanyahu’s woorden) van kritische ngo’s de belangen van Europa, en niet die van Israël.
En dus worden die organisaties afgeserveerd. Alleen: zonder B’Tselem, Breaking the Silence, Peace Now en al die andere ngo’s die op het lijstje ‘buitenlandse entiteiten’ komen te staan, blijft er weinig over van de binnenlandse oppositie tegen de bezetting. Wat resteert zijn de Palestijnen op de Westoever. Kunnen die zelf niet opkomen voor hun hachje?
Hij wordt de Gandhi van Hebron genoemd. Gids Shaul leidt ons de heuvel op, naar de meest gespannen buurt van Hebron. Hier schoot soldaat Azaria de Palestijnse messentrekker dood. De gesloten winkelluiken langs de weg zijn beklad met davidsterren, op een muurtje staat ‘Free Israel’ gespoten. We verruilen de steriele straten voor de ‘Palestijnse route’, een ongeplaveid pad vol geitenkeutels. Boven op de heuvel bevindt zich een betonnen blok dat dient als kantoor van de Palestijnse actiegroep Youth Against Settlements (yas). Op een steenworp afstand staat een joodse nederzetting. Een jongetje speelt er in de tuin, soldaten houden de wacht.
Op de veranda, in de schaduw van het golfplaten dak, staat de Palestijnse activist Issa Amro (36). Hij is de oprichter van yas, dat met vreedzaam protest een einde poogt te maken aan de bezetting. Met de nadruk op pogen, want vrijwel niets is Palestijnse activisten hier toegestaan. Hebron is geen Tel Aviv.
‘Olijfbomen planten bij de grensmuur? Provocatie. Een bioscoop bouwen voor de buurt? Ophitsing’, klaagt Amro. ‘Ik kan niet eens door mijn eigen straat lopen.’ Op hun acties, bijvoorbeeld een sit-in bij een checkpoint, volgen vaak arrestaties, soms gevangenisstraffen. Anders dan hun Israëlische collega’s vallen ze hier onder militaire wetgeving. Een groot verschil, aldus Amro. ‘Ik moet mijn onschuld bewijzen.’
De bewegingsvrijheid van Palestijnse activisten is zo beperkt dat ze zich en masse op sociale media hebben gestort. Ze plaatsen foto’s en filmpjes op Facebook en Twitter. ‘Sindsdien worden we regelmatig aangehaald door Israëlische kranten en persbureaus als Reuters’, zegt Amro trots. ‘Vroeger moesten we smeken om aandacht.’ Online activisme, dát kan hier wel, als de internetverbinding het tenminste doet.
Op de weg terug smeken Palestijnen om een kleine gelddonatie. Ze bieden er polsbandjes voor terug. De radeloosheid, echt of gespeeld, staat op hun gezichten. De kerels lopen mee tot aan de steriele weg. Verder mogen ze niet.
Aan de andere kant van de grens weet B’Tselem-activiste Michaeli hoe de vork in de steel zit. ‘De Palestijnen zitten met de echte problemen, niet ik.’ Alle haat en smaad ten spijt hebben activisten in Israël het nog altijd goed. ‘Het is hier geen Rusland of Eritrea’, relativeert Michaeli. Ze voelt zich veilig, gehoord en kan gaan en staan waar ze wil. Michaeli doet elke dag gewoon haar werk. Tot haar eigen verdriet, stelt ze glimlachend vast terwijl ze een laatste slok van haar koffie neemt. ‘De dag dat mijn baan overbodig wordt, sta ik te juichen.’