Doeschka Meijsing, Geerten Meijsing

Moord & Doodslag. Dubbelroman

Querido/De Arbeiderspers, 527 blz., e 22,95

Fabelachtig zou het zijn, een roman over de levenslange rivaliteit tussen een schrijvende broer en zus, waarvan het ene deel geschreven zou zijn vanuit het perspectief van de zus en het andere vanuit de broer. Twee verhalen die wel en helemaal niet synchroon lopen, die overlopen van apenliefde en intimiteit, van wrok en oud zeer, nog eens verscherpt door het feit dat talent en ambitie van beiden zo helemaal parallel lopen. Een schrijnende, afschuwelijke, onthutsende roman zou het zijn, waarin met genadeloze blik getoond wordt hoe twee begiftigde mensen zichzelf en elkaar op de rand van destructie brengen, en misschien zelfs net daaroverheen. Ongelooflijk hoe iemand zowel de positie van de broer als van de zus zo empathisch en rijk en authentiek zou weten te verwoorden.

Goed nieuws nu: de roman is er, zij het niet geschreven door die ene tovenaar maar door twee van zijn leerlingen. Misschien dat het daarmee een minder – met een kinderlijk woord – knáp boek is, maar vanwege het feit dat het een autobiografische dubbelroman is, van de hand van twee bekende schrijvers, wel weer een – met een onmachtig woord – gróótser boek. Moord & Doodslag van Doeschka en Geerten Meijsing is schaamteloos, rücksichtslos en venijnig als de mooiste liefdesromans die de moderne Nederlandse letterkunde heeft voortgebracht, Mijn beter ik (1991) van Renate Rubinstein en IM (1998) van Connie Palmen.

Broer en zus zijn en blijven het, maar ze zijn ook elkaars grootste concurrent. Van wie hielden/houden de vader en de moeder het meest? Wie schrijft de beste boeken? Het zijn de vragen die de Meijsings op middelbare leeftijd onverminderd parten spelen. De zus, de oudste, weet zeker dat eenmaal van de troon verstoten door «godje op een potje» er nooit meer naar haar is omgekeken en omhelst maar al te graag de wisselkind-theorie. De broer reikhalst naar de liefde van de vader, maar weet zich voorgoed in de schaduw van de zus. De boeken van de zus verkopen, die van de broer worden gelauwerd.

Het eerste boek, Moord, is van de hand van Doeschka Meijsing. We volgen haar op weg naar Sicilië, waar in het uiterste puntje, Syracuse, haar broer Geerten zich sinds enige tijd heeft teruggetrokken. Erg vriendschappelijk zijn de twee nooit geweest, dus broer is nogal verrast als zus haar komst aankondigt. Een hoed vormt het alibi, een hoed zoals Geerten die graag draagt en zoals die alleen op een Amsterdams adresje te verkrijgen is. Achterliggende reden is dat Doeschka een tijdje bij haar broer wil vertoeven, om ter plekke over hun beider geschiedenis een boek te kunnen schrijven. In Moord smeedt zij heden en verleden aaneen tegen de achtergrond van het Kaïn en Abel-verhaal.

Vanaf het allereerste moment dat haar gehate kleine broertje blijk geeft de dingen op bijzondere wijze onder woorden te kunnen brengen, weet zij dat ondanks alles wat ze abject aan hem vindt, ze niet anders dan zijn aantrekkingskracht kan voelen, zelfs meer dan bij andere mensen ooit het geval is. Die dubbelzinnigheid geeft Doeschka Meijsings deel zijn navrante lading. De door haar opgetekende dialogen tussen broer en zus zijn af en toe erg grappig. Of het nu over politiek gaat, eten, literatuur of vrouwen, ze zijn het nergens over eens. «Hij was gek, dat stond vast, en zijn idee en waren op het randje van gevaarlijk», denkt Doeschka, zich verbazend over haar eigen opwinding: «Maar dat wist ik toch al?» Tot ze noodgedwongen enige tijd écht onder één dak vertoeven en zij oog krijgt voor de manier waarop haar broer zijn huishouden bestiert en haar hierin toelaat. Ze ligt onder het lekkerste dekbed dat bestaat en voelt zich geborgener dan ooit als ze het licht waarbij hij werkt onder de deur door ziet schijnen. Eindelijk samen een goed clubhuis, Timbeer – Geertens roepnaam van weleer – en zij.

Ook Geerten Meijsing blijkt in zijn aandeel van de dubbelroman zo zijn droombeeld te koesteren van een coalitie met zijn zuster: zij lid van de RAF, hij van de Brigato Rosso. Op de dag dat zij in Syracuse arriveert schreeuwen de Ita liaanse krantenkoppen «Moordenaar droeg pyjamajasje». De fascinatie die Geerten Meijsing aan de dag legt voor een moord op een kind en de meer dan uitgebreide reconstructie die hij van de zaak geeft, zet de woorden die hij wijdt aan zijn zuster in een sinister daglicht: aan één kant wekt hij de indruk zich wel met belangrijkere zaken bezig te willen houden dan met haar, aan de andere kant lijkt het geen toeval dat juist deze familiemoord hem fascineert en jaagt hij zijn verhaal erover op tot metaforische grootte. Terloops doet hij verschillende boekjes open. «Ik wil geen lelijke dingen over mijn zuster zeggen…» Om vervolgens veel lelijks te zeggen. Over haar drinken, haar eten, haar woordenstroom, haar vrienden, haar schrijven («te snel en te gemakkelijk»; wat dit betreft maakt zijn eigen deel overigens een snellere indruk, er staan koeien van spelfouten in dit boek die pijn doen aan je ogen). Haar neven activiteiten (zijn opvatting van schrijverschap: «Je gaat ervoor, of niet.» Het staat er echt, ook Geerten Meijsing gáát er blijkbaar voor). Haar waanideeën over het niet-geliefd zijn door de vader. Het neemt allemaal niet weg dat hij zijn huis voor haar open stelt, haar verzorgt, de patatjes bakt die zij zo lekker vindt, en als geen ander kan reageren als ze te kennen geeft net zo lief de weg van de consul uit Lowry’s Under the Volcano te gaan. In alle wrang- en hoekigheid ontstaat een liefdevol portret van beiden. «Zij was de buffeldrijver, ik de buffel.» De dwarse oudste dochter weet zich in haar jongste broertje verzekerd van haar enige echte evenknie. Twee aan elkaar gewaagde zielen die elkaar aantrekken en afstoten, die loyaal zijn aan elkaar en tegelijkertijd haat dragend en gemeen: dat is het griezelige gegeven dat Moord & Doodslag tot zo’n adembenemend boek maakt.