Nog één keer Pavarotti. Aanleiding: dat hij na afloop van een Tosca-voorstelling weer eens gedreigd heeft er voorgoed mee op te houden. Reden: dat ik vind dat hij moet blijven. Na de honderdste belofte om te gaan, gelooft trouwens geen mens nog dat Luciano ooit het podium verlaat. Hij zal er stikken in een krakerige afscheidsrede of een valse hoge c.

Nooit had ik gedacht hem in die drang te kunnen volgen. Jaren heb ik me hem met gratuite wraakgevoelens op het hakblok voorgesteld. Daar heb ik spijt van. Pavarotti is een levend kunstwerk. Een monument. Dat van de ondergang. En niet alleen de zijne. Van het verval op zich. Dat mag geen einde nemen. Verval is geen verval meer als het ophoudt.

Hij was al jaren tragisch. Van de magiër die sinds de jaren zestig Verdi celebreerde als Gods woord was niets meer over. Zijn laatste optreden in Nederland was een persconferentie op de Wereldruiterspelen, waar hij reclame maakte voor de Pavarotti Jumping Competition in Modena. Ik was er bij en voel de krampen van het lachen nog. Ondanks die malle grijns merkte je dat hij kwaad was op de hele wereld, die hem niet begreep. «I feel I’m doing something very good», en dat gevoel be trof zijn liefde voor het paard, of wat het aan hem dankte: een renstal en een competitie.

Ook tragisch aan een zinkend schip is dat het door de beste stuurlui wordt verlaten. De mannen die Luciano jarenlang de mythe van zijn grootheid hebben bijgebracht gaan hem nu ophangen, ter lering en vermaak. Ik lees dat een ex-manager al bezig is een boek aan hem te wijden, The King and I. Thema wordt, hoor ik, «de soap die Pavarotti’s carrière was». De schrijver heeft gezegd dat het zal gaan over een knuffelbeer die langzaam verandert in een boze, dikke superster. De toon zal, al naar gelang, vertederd en satirisch zijn en volgens de auteur is, god bewaar, het laatste woord aan Pavarotti.

Ik verwacht en vrees de tragikomische trap na die Pavarotti namens de muziek verdiend heeft. Hij heeft na zijn hemelse beginjaren gezongen als een varken en geleefd als een stroper. Zijn naam roept prachtige, ontluisterende beelden op. Van de man die als een volgepropte pinguïn, de storend onafscheidelijke zakdoek als gebruikt condoom aan de vervette klauw gehangen, in Ahoy’ met veel vertoon van ademnood afgaat voor het publiek van Harry Mens, dat zijn tragiek niet opmerkt of zich door Luciano’s zondeval eerder getroost weet dan verdroten. Van de man die, op een podium met Bono van U2 en ander diepgevoelig volk dat hij zijn vrienden noemt, voor de wezen van Kosovo en Guatemala bereid is om in frak zo wrang voor aap te staan dat het hilarisch wordt. Het ergste is dat hij ook popmuziek blijft zingen als tenor, als iemand die gelooft dat zijn geschoolde timbre het verschil kan maken. Zijn kitsch is blindheid.

De fout: zo neer te zien op wat in ruimer ethisch perspectief bewondering verdient. Dit is verloedering in grote stijl, zoals zij ook Nico van Velvet Underground gegeven was. Niet kunnen zingen, niet kunnen leven en het dan toch doen, tot het ophoudt. De afgronden trotserend, doof en blind. Die nihilistische grandeur heeft Luciano’s poenige ontluistering toch maar aan het licht gebracht.

Luciano Pavarotti is dus niet verwerpelijk, niet aandoenlijk, maar heroïsch; een weerloze die het zichzelf heeft laten overkomen, omdat de zwakke zinnen sterker bleven. Daarom wil ik vragen om gepaste eerbied voor de zielige, wanhopige tenor. Die zichzelf als titelheld heeft vastgeketend aan de dwang van een verterende behoefte leeg te lopen. En die alleen nog maar ontroert door zo gênant zichzelf te zijn dat liegen waar wordt.

Ik pleit voor de onstuitbare verwording van Luciano Pavarotti. Niet voor de schitterende zanger van het grote ariagetetter, van Recondita armonia of van Un di felice. Voor de verliezer van de smartlappen, die van Volare, van Caruso en van Mama; voor de hofnar van Henry Mancini. Die van het groteske Ti adoro, met de Glenn Miller-wanhoop van het begeleidende orkest als klinkende Fellini. Ik pleit voor zijn schipbreuk. Zijn eerlijke onzuiverheid, niet die van toon maar die van ziel, is in dit Bocelli-repertoire zo hartverscheurend. Mooi als een ruïne die je wee laat dromen hoe het was.

De kunst is tegenwoordig sterk, gezond, bewust, verantwoord en alwetend; het domein van de rede. De zangers roken niet, de dirigenten slaan de letter van de partituur, de schrijvers voeren roerend actie voor het goede, de opera heeft grote slimme actuele thema’s. De machteloze snik, de morsige corruptie van de charlatan die maar één kunstje kan — ze staan op sterven. Wat heet vooruitgang; het verlies gaat soms gelijk op met de winst. Daarom is Pavarotti zo belangrijk, als model van zwakte. Van het artiestendom als de verzinnebeelding van de overgave, ten goede en ten kwade. Laat hem brullen tot hij kermend valt. Hij is belangrijker dan echte opera; hij is persoonlijk drama. Deze kruik moet echt te water tot hij barst.