WAAR MOET U METEEN aan denken als ik familie zeg?
‘Vijf tennisbanen anno 1958 midden in de Praagse villawijk Hanspaulka. Die tennisclub, dat was een familie. Meteen daaromheen werd het een vijandig Absurdistan. De huizen van de Praagse elite werden na de communistische putsch van 1948 voor een groot deel geconfisqueerd en gratis ter beschikking gesteld van de nieuwe machthebbers. Te midden van al die pracht en stijl leken ze vaak een varken in een zijden jurk.
Ik weet nog dat de generaal van het Tsjechoslowaakse Socialistische Volksleger, die pal tegenover de tennisbanen was komen wonen in een Jugendstil-villa, in zijn uniform bij onze club kwam om zichzelf en zijn kinderen in te schrijven. Hen weigeren kon natuurlijk niet, maar telkens was binnen een kwartier het hele tennispark leeggestroomd, die paar keer dat de generaal met zijn kinderen kwam spelen. Steeds had iedereen iets te doen wat geen uitstel duldde. Tegen mij, ik was negen, werd dan gefluisterd: “Martínku, moet je niet maminka met iets helpen? Boodschappen doen of zo? Moet je niet huiswerk maken? Ga maar. We zien elkaar morgen weer.” Wat me vandaag fascineert is dat ik het destijds meteen begreep. Ja, familie heeft baat bij een boze buitenwereld. Dat wij thuis aan tafel bespraken wat niemand buiten de deur mocht horen gaf een extra sterke band.’
In Nederland zat in die jaren vijftig de vijand vaak binnen aan de eettafel; het waren je ouders.
‘Dat was nog goed voelbaar in 1968 toen ik als vluchteling naar Nederland kwam. Ik vond het gek dat veel van mijn medestudenten met grote tegenzin naar huis gingen en dan eigenlijk alleen als de tas met vuile was uitpuilde. En ook hoe liefdeloos ze over hun ouders spraken. Ik wilde daar het fijne nooit van weten, want het deed me pijn. Terwijl zij een wedstrijdje onverschillig-doen-over-je-ouders deden, verlangde ik naar de mijne zonder te weten of en wanneer ik ze weer zou kunnen zien. Ik kon het niet hebben dat je over de warmte van thuis zo kon praten.’
Nou, warmte… als u ‘De avonden’ hebt gelezen, dan weet u hoe Siberisch die kon zijn, die warmte.
‘De avonden, een merkwaardig boek. In plaats van blij te zijn dat de oorlog was afgelopen, ga je hem thuis voeren! Maar dat is gelukkig verleden tijd, toch?’
Ja, nu hebben moeders van veertig-plus staartjes in hun haar en spijkerbroeken met gaten.
‘Dat vind ik aandoenlijk; dat doen ze natuurlijk om contact met hun kinderen te houden.’
En als die moeders nou werkelijk achttien willen lijken?
‘Nee, volgens mij is het typisch Nederlands: drempels wegnemen en je zo veel mogelijk inleven in elkaar. Waar ter wereld zie je anders die open familietafels die steeds verder uitdijen, met ex’en en extra vaders en moeders en halfbroertjes en -zusjes?’
Ziet u dat als een verworvenheid? Mag ik uw reactie op een paar recente voorbeelden uit m’n eigen kennissenkring: laatst kocht een achtjarige strings voor de nieuwe vriendin van papa, voor haar verjaardag. Een ander jongetje, van zeven, moest binnen veertien dagen tussen mama en haar nieuwe vriend in het echtelijke bed komen liggen, waar vaders plek nog warm was. En tot slot: laatst zag ik een kind aan zo’n Nederlandse eettafel waar alles bespreekbaar moet zijn ineenkrimpen van ellende…
‘Hou op, hou op! Ik wil het allemaal niet horen! Familie draait voor mij om de kinderen. Hoe iedereen zijn hormonale huishouding in balans houdt is wat mij betreft een bijzaak waar je je kinderen niet mee lastigvalt. Italianen zijn daar bijvoorbeeld erg goed in.’
Dus u gaat ervan uit dat je thuis niet álles kunt hebben?
‘Als kind wel, maar als volwassene niet altijd. Ik kan niet uit andermans ervaring spreken, maar persoonlijk vind ik het niet makkelijk om jarenlang het lichaam van je partner als een onbekend avontuur te beleven. En ik zou me oprecht zorgen over mijn geliefde gaan maken als ze nog iedere keer steil achterover viel van mijn intieme plekjes.
Met elkaar vrijen uit lust heeft een vervaldatum waar je onvermijdelijk op afstevent. Als je het voor die tijd niet hebt gesublimeerd tot iets waarbij het uiterlijk er nauwelijks nog toe doet, blijft het behelpen, hoeveel conserveringsmiddelen à la “werk aan je relatie” en “masseer elkaar” je er ook in stopt.
Maar dat hoeft de goede sfeer in huis niet in de weg te zitten. Zeker als de partners zich het gebrek aan vuurwerk niet persoonlijk aantrekken en accepteren dat Romeo en Julia in een ander stadium van de liefde zaten dan zij, na zoveel jaar samen en zoveel kinderen. Alleen, als je panisch jong probeert te blijven word je natuurlijk gek als je niet begeerd wordt. Maar je bent dan wel een enorme zeurpiet, vind ik. De moderne mens bindt zich al laat, dus heeft ruimschoots de kans gehad seks voorop te stellen. In plaats van blij zijn dat je nog kinderen krijgt, ook niet voor iedereen weggelegd, moet het nog steeds gaan om jou en je verzetjes?
Tot m’n tiende, elfde, heb ik me nooit afgevraagd of mijn vader en moeder een seksueel leven hadden. Het enige wat me interesseerde was of ze van mij hielden en dat het thuis gezellig was. En dat is wat ieder kind toekomt, vind ik nog altijd. Die rust.’
En na die rustige jeugd, die sterke familieband mede dankzij de communistische vijand, wat gebeurde er toen? Hoe kijkt u nu op het huwelijk van uw ouders terug?
‘Een huwelijk van in ieder geval twee volwassen mensen, die ons kinderen niet met hun intieme problemen lastigvielen en met andere problemen trouwens ook alleen naar draagvermogen.
Vlak na mijn geboorte kreeg mijn moeder borstkanker. Ze was 36 en haar borst werd lelijk geamputeerd. Mijn vader was een estheet. Ik denk dat hij de grootste moeite had om nog met haar te kunnen vrijen, waar hij zich dood voor schaamde, want hij verwachtte vast van zichzelf dat hij haar over haar trauma heen zou helpen. Hij was een gentleman en hij hield van haar.
Maar mijn moeder, een ingetogen, katholiek, preuts type, maakte het hem ook niet makkelijk, want zij verborg haar handicap angstvallig. Ik weet dat haar schichtige manier om haar naaktheid te bedekken zelfs voor mij als peuter niet prettig was. Of mijn vader haar altijd trouw is gebleven weet ik niet, maar ik heb nooit iets van jaloezie gemerkt.’
U en uw vader weten heel goed hoe het allemaal moet: kinderen zijn heilig, de hormonale huishouding en de familiehuishouding blijven strikt gescheiden, en dan is iedereen tevreden? Wat vindt uw vrouw daarvan?
‘Zowel ik als onze kinderen zijn ervan overtuigd dat zij en ik van elkaar houden, al slapen we vaker apart dan samen. Zij zegt daar nooit iets over, wat een sterk punt van haar is. Ze laat dingen zijn zoals ze zijn zonder ze op te eisen, dood te analyseren of anderszins “bespreekbaar te maken”. Toch leef ik misschien veel meer haar leven dan ik denk.’
U hebt lange tijd verkondigd nóóit kinderen te willen. Wat is er gebeurd?
‘De abrupte breuk met mijn familie na de Russische inval deed me heel veel pijn. Nooit meer zulke hechte en diepe banden in m’n leven, had ik me voorgenomen. Als je in plaats van één vrouw er drie tegelijkertijd liefhebt en je blijft kinderloos ben je onaantastbaar, hield ik mezelf voor. Ik maakte er zelfs een soort manifest van. Al bij de eerste afspraak zei ik: “Ik ga nooit met je trouwen en ik wil geen kinderen.” Ze lachten altijd dat ze dat best vonden, maar ik zag ze denken: wacht maar, daar ga ík over. Want wat dat betreft zijn vrouwen net Napoleon in Rusland; al vriest het nog zo hard, zij gaan door.’
En eentje krijgt het voor elkaar.
‘De moeder van mijn kinderen heb ik al gewaarschuwd toen ze 23 was. Vanaf haar 26ste heb ik er ieder jaar opnieuw ten minste één avond aan besteed om haar uit te foeteren over het feit dat ze nog steeds bij me was: “Denk aan je toekomst, verdorie! Of moet ik je soms wegsturen en zeggen dat ik niet van je hou?”
Na haar dertigste bracht die rust van haar – nooit vragen: “Wat is nou de bedoeling, wil je echt geen kinderen?” – me tot razernij. Maar toen, het was in Praag, inmiddels was ze 35 en de middagzon viel op ons bed, was het ineens liefde en niet vrijen. Ze zei, correct als ze is: “Het is de zoveelste dag, dus we moeten oppassen.” En ik zei: “Het is vandaag zo mooi dat als hier een kindje van komt, het welkom is, vind je niet?” En toen lachte ze.’
Dus zo’n belangrijke koerswending maakt u in een opwelling?
‘Voornemens verliezen het altijd van de liefde. Bovendien, het was in Praag, mijn geboortestad, het was een Tsjéchische zon die door het raam scheen, vergeet dat niet. En daar komt nog bij: ik had de plek gevonden.’
De plek?
‘In 1994 heb ik de plek ontdekt die ik sinds m’n vlucht bewust en onbewust heb gezocht. Het is in Calabrië aan de Ionische kust, het laatste nog enigszins onontdekte stukje Europa. Daar, tussen de watervallen die granieten rotsen doorklieven, sinaasappelbomen en olijfgaarden, wilde zwijnen en de zon en de maan die uit de zee opkomen, dacht ik: was ik nu maar een kind! En die plek gunde ik mijn kinderen.’
Maar voordat een kind van een plek kan genieten moet het eerst geboren worden. Was u erbij?
‘Ja. Het was een zware bevalling. Het begon thuis en het eindigde in het ziekenhuis. Het persen duurde uren want het kind lag niet helemaal goed. In het ziekenhuis ging op een bepaald moment door me heen: laat dat kind nou maar en red de moeder, zo kantje boord was het. En toen kwam Chacha naar buiten. Ik zag nog maar een half hoofdje en de tranen sprongen in m’n ogen, samen met het besef: als ze me nu zouden vragen: “Wie moeten we redden?”, dan weet ik het niet meer. Zo snel houd je dus onvoorwaardelijk van je kind. Een wonder.
Tijdens die bevalling heb ik me net zo machteloos gevoeld als tijdens de Russische inval in Praag in 1968. De nacht erna sliep Iris in het kraambed dat midden in de kamer stond en ik in haar gezellige maar oncomfortabele bed in de kast. Op een gegeven moment werd ik wakker met een stekende pijn in mijn borst. Ik was er heilig van overtuigd dat het een hartaanval was. Daarmee wil je een uitgeputte moeder niet lastigvallen, dus ik wilde de ambulance bellen met het idee dat ik stiekem naar buiten kon kruipen en voor de deur gaan liggen wachten. Maar het enige hulpnummer dat ik in mijn telefoontje had was dat van de verloskundige. “Oooo, dat is niks joh, dat hebben vele kersverse vaders”, riep ze en legde neer.
’s Ochtends kroop ik naar de orthomanueel therapeut, waar ik een week eerder voor controle was geweest. Alles was toen in orde. Nu had ik elf verschoven wervels. “Heb je onder de vrachtwagen gelegen?” vroeg hij.’
Maar was het tenminste de moeite waard, geniet u van uw kinderen?
‘Ik zie mijn kinderen als mijn laatste kans om nog iets spectaculairs te leren, op de dood na.’
Dat hoor ik vaker, ouders die van hun kinderen leren. Maar moet u niet eerst iets voor hen doen, hulpeloos als ze zijn?
‘Kinderen zijn hulpeloos, dat klopt, en misschien heeft de natuur daar een bedoeling mee. Ik was een vriend van Henk, God hebbe zijn ziel. Hij zat het grootste deel van zijn leven in een rolstoel na een ongeluk. Dwarslaesie. Hij had ook nog handen, handjes eigenlijk, die het nauwelijks deden. Hij was op thuishulp aangewezen. Die jongens en meisjes, meestal werkstudenten, kwamen aanvankelijk alleen bij hem thuis om iets bij te verdienen. Maar toen Henk stierf waren ze allemaal aanwezig, generaties werkstudenten, ontredderd over de dood van hun leermeester, die niets meer of minder voor ze had gedaan dan dag in, dag uit zijn lot stralend te dragen, nooit te klagen, altijd levenslustig te zijn, actief en vol plannen.
Ik heb me naast hem vaak gevoeld zoals zij zich waarschijnlijk voelden: onbeholpen. Onbeholpen over mijn onvermogen om uit mijn schijnbaar gezonde leven de dans te halen die Henk uit zijn gehandicapte leven haalde. Hij lag daar nog hulpelozer dan een kind, je moest hem tillen en omdraaien, maar zijn ziel, geest, of wat dat ook mag zijn, danste.
Misschien is het de bedoeling van de hulpeloosheid van kinderen om ons volwassenen zachter te maken, ontvankelijker, opener, om ons klaar te maken voor de grote levensles: het ouderschap.’
Vooruit dan maar, u wilt het zo graag vertellen – dat willen alle ouders: wat leert u van uw kinderen?
‘Wat echte boosheid is, wat echte vreugde is, jaloezie, overgave, hoe belangrijk aandacht is. Wat leren ze me niet? En wat het allermooiste is: ze leren het me niet met een opgeheven vingertje, zoals ik vaak doe als ik ze leer oversteken. Ze brengen het me bij door te zijn zoals ze zijn, net zoals Henk.
Dat opvoeden een wederzijds proces is drong tot me door bij mijn eerste wandeling met de toen tweejarige Chacha door mijn Calabrese dorpje. Nog geen vier meter van huis besefte ik dat door het dorp lopen voor een tweejarige hetzelfde is als voor mij rond de wereld gaan.
Chacha bleef stokstijf staan en observeerde met gebogen hoofd iets op de grond wat voor mij onzichtbaar bleef. Ik zakte op mijn hurken en deed mijn leesbril op. Gelukkig, mijn zoontje zag het goed. Er bewoog inderdaad iets: een miertje. Ik keek mee tot mijn knieën begonnen te protesteren. Ik vond het wel weer genoeg, maar uit respect voor Chacha veranderde ik van positie en hield het nog even vol. Chacha stond nu al zeker vier minuten in stille bewondering boven het beestje toen hij langzaam, zeer langzaam, zijn vingertje in de richting van de mier bracht om hem te aaien, zoals Iris hem met bloemetjes had geleerd. “Bíjna aanraken, maar níet beschadigen”, zegt ze altijd. Toen hij klaar was met aaien, ging hij aan de mier ruiken en hij slaakte zelfs gilletjes van plezier. Ik kwam overeind. Na zes minuten vond ik het echt welletjes.
Midden in de nacht werd ik wakker, zoals iedere nacht, want ik ben een man op leeftijd en moet dan ergens naartoe – daar moest ik aan het miertje denken. Zou ik het kunnen tekenen? Ik ben tenslotte tekenaar. Nou, ik ben niet verder gekomen dan dit:
Hoeveel deeltjes heeft hij eigenlijk? En hoeveel poten? Zie je wel, lul die je bent! Je was er helemaal klaar mee, met de mier, maar je kunt hem niet eens natekenen.
Wij volwassenen zijn altijd klaar met alles zodra we het benoemd hebben: ingedeeld, opgelost. Een mier is een mier, de maan is de maan en Piet is niet Piet, want hij is depressief. Met mijn kinderen, met mijn familie, heb ik het wonder teruggekregen. Kinderen kijken naar de maan met open mond nog voor ze weten hoe hij heet. En ik kijk naar hen.’